25389 |
met de poten roeren |
broeien:
brø̄jǝ (L289p Weert)
|
Met de poten in het water bewegen om zo de haren beter te kunnen weken. [N 28, 22; monogr.]
II-1
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) ruim staan:
rȳm stǭn (L289p Weert)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
inspaden:
enspāi̯ǝ (L289p Weert),
kuiltjes maken:
kylkǝs mākǝ (L289p Weert)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
22341 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan |
patsen:
patse (L289p Weert)
|
Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (L289p Weert)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
geselen:
gęi̯sǝlǝ (L289p Weert),
smikken:
smekǝ (L289p Weert)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
26212 |
met driekwart van het zeil bij |
rond half:
rǫnt˱ halǝf (L289p Weert),
vier half:
vēr halǝf (L289p Weert)
|
Gezegd van een molen wanneer hij draait met driekwart van het zeil bij. [N O, 7h]
II-3
|
22641 |
met een drijftol spelen |
ijspoeperen:
ieespoepere (L289p Weert),
kernellen:
kernèllen (L289p Weert),
kərnellə (L289p Weert),
Sub kernêl`.
kernelle (L289p Weert),
popkernellen:
poepkernellen (L289p Weert)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)] || Met de tol spelen, draaien.
III-3-2
|
26214 |
met een kwart van het zeil |
storm:
stǫrǝm (L289p Weert),
vier storm:
vēr stǫrǝm (L289p Weert)
|
Gezegd van een molen die draait met een kwart van het zeil bij. Zie ook afb. 44A. [N O, 7j; A 42A, add.; N O, 7h]
II-3
|
22760 |
met een priktol spelen |
kernellen:
kernèllen (L289p Weert),
peetsen:
peetse (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|