17663 |
muis van de hand |
muis:
moe.s (L289p Weert),
moe:s (L289p Weert),
moees (L289p Weert),
mouës (L289p Weert)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20774 |
muisjes |
muizenkeurtjes:
uitsluitend mv.
moêzekuuërkes (L289p Weert),
muizenkeuteltjes:
uitsluitend mv.
moêzekuuëtelkes (L289p Weert),
suikerkeurtjes:
Uitsluitend mv. Beschuût met sókkerkuuërkes
sókkerkuuërkes (L289p Weert)
|
muisjes
III-2-3
|
20122 |
muizen |
muizen:
moeze (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)] || muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24926 |
mul (zand) |
mul:
mul (L289p Weert)
|
mul [SGV (1914)]
III-4-4
|
33687 |
mulle grond |
molle grond:
mōlǝ gront (L289p Weert),
moude:
mau̯w (L289p Weert),
moudegrond:
mau̯wgront (L289p Weert)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
los geld:
los geldj (L289p Weert),
specie:
speesie (L289p Weert)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18418 |
muts: algemeen |
klak:
klak (L289p Weert),
muts:
möts (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
møts (L289p Weert)
|
muts || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
mutterdenberm:
mötterdeberm (L289p Weert),
mutterdenhoop:
muttertenhoup (L289p Weert),
mutterdenmijt:
mutterdenmiet (L289p Weert),
schansenberm:
schanseberm (L289p Weert)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mōr (L289p Weert)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
fliertje:
-
fleerkes (L289p Weert),
cheirantus cheiri
fleerkes (L289p Weert),
muurbloem:
-
moorbloome (L289p Weert),
theebloem:
-
tieëbloome (L289p Weert),
theebloem
thieëbloom (L289p Weert)
|
muurbloem [DC 17 (1949)] || muurbloem, soort
III-4-3
|