25747 |
nawort |
tweede beslag:
twiǝdjǝ bǝslāx (L289p Weert)
|
De vloeistof die de tweede keer uit het beslag gewonnen wordt. [N 35, 47; N 35, 40]
II-2
|
20326 |
nazaat |
nazaat:
naozaat (L289p Weert)
|
nakomeling, afstammeling
III-2-2
|
34419 |
necrobacillosis, rotkreupel |
rotkreupel:
rotkrȳpǝl (L289p Weert)
|
Een besmettelijke klauwaandoening. Het begint met een ontsteking van de huid tussen de klauwen, daarna wordt de hoornwand aangetast en de zool van de klauw; deze laten los en er ontstaat kreupelheid. [N 77, 63; N 19, 69; A 48a, 29; N 52, 16; monogr.]
I-12
|
20361 |
neef |
neef:
naef (L289p Weert),
neen
nèf (L289p Weert, ...
L289p Weert),
zie achterneef
nêf (L289p Weert)
|
neef || neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
26329 |
neep, klemhout |
kikker:
kikker (L289p Weert),
klemhout:
klemhout (L289p Weert)
|
Een stukje hout dat op de molenwand is aangebracht om de gaffelreep vast te zetten. In l 265 gebruikte men hiervoor een v-vormig uitgesneden plankje, waar men het touw onder klemde. [N O, 25q]
II-3
|
28540 |
neerstrijken op de vliegplank |
naar huis komen:
nǭ hu.s kōmǝ (L289p Weert)
|
Het neerstrijken van de bij op de vliegplank van korf of kast, wanneer ze na een honingvlucht thuiskomt. [N 63, 45]
II-6
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L289p Weert),
nēēt (L289p Weert),
WLD
neet (L289p Weert)
|
neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30233 |
negblokken |
sierstenen:
sērstęjn (L289p Weert)
|
Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a]
II-9
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
neugenoug (L289p Weert),
nuugenaug (L289p Weert)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
neger:
neger (L289p Weert),
zwarte, een -:
zwerte (L289p Weert)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|