29068 |
okselstuk |
okselhoekje:
ǫksǝlhø̄kskǝ (L289p Weert),
spietje:
spikǝ (L289p Weert)
|
Vierkante lap, dubbel gevouwen in de vorm van een driehoek, die in een hemd onder de oksel zit en dient om de mouw van onderen met het lijf te verbinden. [N 62, 11c; N 62, 34c]
II-7
|
20547 |
olie |
olie:
olie (L289p Weert),
ōeəlie (L289p Weert),
reubsmout:
Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken
reupsmaot (L289p Weert),
reubsolie:
Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken
reupsoolie (L289p Weert),
smout:
smaot (L289p Weert),
smoat (L289p Weert),
smout (L289p Weert)
|
olie [SGV (1914)] || olie uit raapzaad || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
snotlamp:
(snotneus)
snotla‧mp (L289p Weert),
snotnaas:
#NAME?
snoͅtnās (L289p Weert)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || olietuitlampje zonder glas
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
oliemolen:
uǝli[molen] (L289p Weert)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ōli[verf] (L289p Weert)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
17916 |
omarmen |
omspannen:
umspanne (L289p Weert),
omvamen:
umvaame (L289p Weert)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29086 |
omboorden |
omboorden:
ømburǝ (L289p Weert)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
23455 |
omgang van de toren |
omgang:
umgank (L289p Weert),
torentrans (<fr.):
toeeretrans (L289p Weert)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33664 |
omheinde wei |
afgemaakte wei:
afgǝmākdjǝ węi̯ (L289p Weert)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L289p Weert),
afrasteren:
āfrastǝrǝ (L289p Weert)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|