25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
oneven:
onaave (L289p Weert)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26173 |
onevenwichtig |
onwichtig:
ǫnwextex (L289p Weert)
|
Ongelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7q]
II-3
|
18975 |
onfatsoenlijk |
onbehoorlijk:
onbehuurlik (L289p Weert),
ongepast:
opgepasj (L289p Weert),
ongepermitteerd:
ongepermittiertj (L289p Weert)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30020 |
ongebluste kalk |
klotkalk:
klǫtkalǝk (L289p Weert),
kluitkalk:
klȳtkalǝk (L289p Weert),
ongebluste kalk:
ǫngǝblø̜šǝ kalǝk (L289p Weert)
|
Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.]
II-9
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
beestjes:
WLD
bie‧sjes (L289p Weert),
ongesiefer:
WLD
óngesiefer (L289p Weert),
ongesiefert:
ongesiefert (L289p Weert)
|
gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
prengel:
prengel (L289p Weert),
vlegel:
vlieegel (L289p Weert)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
hokken:
hokke (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20337 |
ongehuwde moeder |
hegweef:
vgl. "haagwijf"; cf. WNT s.v. "heg - hegge"samenst. "hegweduwe
hekweêf (L289p Weert)
|
ongetrouwde moeder
III-2-2
|
29105 |
ongelijke zoom |
ongelijke zoom:
oŋgǝlikǝ zǫwm (L289p Weert)
|
Zoom die ongelijk hangt. [N 62, 77]
II-7
|
23246 |
ongelovige |
geus:
geus (L289p Weert),
ongelovige:
ongluivige (L289p Weert)
|
Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|