21976 |
op het gevoel van ouderschap spelen |
nestspelen:
nestspuule (L289p Weert)
|
Bij gepaarde duiven met jongen spelen op het gevoel van ouderschap, op het verlangen om de jongen terug te zien? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33851 |
op hol slaan |
op de loop (gaan, zijn):
ǫp ǝ lø̜i̯p (L289p Weert)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
27155 |
op hopen zetten |
kleine mijten maken:
klęi̯nǝ mītǝ mākǝ (L289p Weert),
weeropperen:
wērǫpǝrǝ (L289p Weert)
|
Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107]
I-3
|
20277 |
op kraambezoek gaan |
met de eierschoot gaan:
Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. ze brachte dan allemaal wat mee, meestal koffie, eieren, suiker en peperkoek (peperkoek als middel tegen hardlijvigheid gevolg van kraamkoorts). Ze hadden dat opgeborgen in de schoot van hun schurten
met d’n ei-jerschoeët gaon (L289p Weert),
met de kromme arm gaan:
met de krómmen êrrem gaon (L289p Weert),
te lommerte gaan:
cf. VD s.v. "lommerd"(bank van lening)?; of heeft het iets mat schaduw te maken?
te lommerte gaon (L289p Weert)
|
op kraamvisite gaan || op kraamvisite met eten
III-2-2
|
22460 |
op kraamvisite gaan |
met de eierschoot gaan:
met de eijerschoeet goan (L289p Weert),
Ze brachten dan allemaal wat mee meestal koffie, eieren, suiker en peperkoek (peperkoek als middel tegen hardlijvigheid gevolg van kraamkoorts). Ze hadden dat opgeborgen in de schoot van hun schorten. Ze werden getracteerd op lommerte, een soort grote kadetjes. Was er nog wat over dan kreeg iedereen nog wat mee naar huis. Later bracht men etenswaar mee in een botermandje, daaruit ontstond de uitdrukking met dn krómmen êrrem gaon. Het botermandje werd nl. met een kromme arm (het hengsel in de elleboog) gedragen.
met d`n ei-jerschoeët gaon (L289p Weert),
met de kromme arm gaan:
met de krommen errem goan (L289p Weert),
De bezoekster bracht eieren (zie ook: ei-jerschoeët) mee in een botermandje dat ze met een kromme arm droe; het hengsel rustte in de elleboog.
met de krómmen êrrem gaon (L289p Weert),
te lommerte gaan:
Zie ook: met de krómmen êrrem gaon.
te lommerte gaon (L289p Weert)
|
Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. || Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)] || Op kraamvisite gaan.
III-3-2
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
op grote oppers zetten:
ǫp [grote oppers] ˲zętǝ (L289p Weert)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
23675 |
op retraite gaan |
op retraite (fr.) gaan:
op retraet gaon (L289p Weert),
op retrait goan (L289p Weert)
|
In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32920 |
op rijen zetten |
bijeenscharren:
bēi̯ęi̯nsxęrǝ (L289p Weert),
hallen maken:
[hallen] mākǝ (L289p Weert)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
optassen:
ǫptastǝ (L289p Weert),
opzetten:
ǫp˲zętǝ (L289p Weert)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
29978 |
op steigerhoogte |
steigeruit:
stęjgǝrūt (L289p Weert)
|
Gezegd van metselwerk dat zover is gevorderd, dat men gebruik moet gaan maken van een steiger of de bestaande steiger moet gaan verhogen. [N 31, 46b; monogr.]
II-9
|