22421 |
beugelen |
beugelen:
buugele (L289p Weert),
Bij de meeste cafés, vooral buiten de kom, lag een beugelbaan. Beugelen is een spel met houten ballen gespeeld op een lemen baan van 10,5 x 5,15 meter. Deze baan is afgemaakt met een stootrand van +- 80 cm. Het spel wordt gewoonlijk door 2 of 4 man gespeeld, ieder met zn eigen bal. Men moet trachten met een slaghout "slieëger"de bal door n stalen ring "buuëgel"te laten rollen of te gooien. Deze ring is op n afstand van 2,625 m vanaf de bovenste lijn in het midden geplaatst. De ring is stevig vastgezet in een "boumbóks". Men speelde vanuit de "grup"aan de voorkant van de baan. Als men de bal door de ring gooit, heeft men één punt en de partij die het eerst 12 punten heeft is winnaar. Er wordt om toerbeurt gespeeld. De kunst is met effect te spelen net als bij biljarten om zodoende de bal van de tegenpartij in een minder gunstige stelling te brengen. [Met twee fotos op pag. 5].
buuëgele (L289p Weert),
buuëgele=beugelen
buuëgele (L289p Weert)
|
Beugelen. || Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)] || Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
beugel:
buugel (L289p Weert),
Sub buuëgele: Bij de meeste cafés, vooral buiten de kom, lag een beugelbaan. Beugelen is een spel met houten ballen gespeeld op een lemen baan van 10,5 x 5,15 meter. Deze baan is afgemaakt met een stootrand van +- 80 cm. Het spel wordt gewoonlijk door 2 of 4 man gespeeld, ieder met zn eigen bal. Men moet trachten met een slaghout "slieëger"de bal door n stalen ring "buuëgel"te laten rollen of te gooien. Deze ring is op n afstand van 2,625 m vanaf de bovenste lijn in het midden geplaatst. De ring is stevig vastgezet in een "boumbóks". Men speelde vanuit de "grup"aan de voorkant van de baan. Als men de bal door de ring gooit, heeft men één punt en de partij die het eerst 12 punten heeft is winnaar. Er wordt om toerbeurt gespeeld. De kunst is met effect te spelen net als bij biljarten om zodoende de bal van de tegenpartij in een minder gunstige stelling te brengen. [Met twee fotos op pag. 5].
buuëgel (L289p Weert),
ring:
rink (L289p Weert)
|
De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)] || Stalen ring [bij het beugelen].
III-3-2
|
18378 |
beugeltas |
beugeltas:
beugeltes (L289p Weert),
bugeltès (L289p Weert)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (L289p Weert),
buuëk (L289p Weert),
beukenboom:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beukebaum (L289p Weert)
|
beuk [SGV (1914)] || beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
21023 |
beurs |
achter de banken:
achter de benk (L289p Weert),
achter in de kerk:
achterin de kerrek (L289p Weert)
|
De ruimte achter in de kerk, tussen de laatste bank en de deur van het kerkportaal [de beurs?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
murg:
merreg (L289p Weert),
te rijp:
te rīēp (L289p Weert)
|
beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
20180 |
bevallen |
een kindje krijgen:
e kindje krieege (L289p Weert),
een kleine krijgen:
unne kleine krieege (L289p Weert),
een kosterkindje krijgen:
u kòsterkindje krieege (L289p Weert),
inkopen:
inkoupe (L289p Weert),
kramen:
kraome (L289p Weert)
|
bevallen || Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
bevel(?) (L289p Weert, ...
L289p Weert),
boodschap:
boe‧dschap (L289p Weert, ...
L289p Weert),
opdracht:
opdracht (L289p Weert, ...
L289p Weert),
order:
order (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
bevel [SGV (1914)] || een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
aanzeggen:
aanzegke (L289p Weert, ...
L289p Weert),
bestellen:
bestelle (L289p Weert, ...
L289p Weert),
heten:
heite (L289p Weert),
cf. WNT VI, kol. 407 s.v. "heeten (II)"bevelen, gebieden
heite (L289p Weert),
ordonneren:
ordonniere (L289p Weert),
ordonneren (<fr.):
ordonniere (L289p Weert)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
(zich) schudden:
sxø̜dǝ (L289p Weert)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|