30223 |
panlatten |
deklatten:
dɛklatǝ (L289p Weert),
panlatten:
panlatǝ (L289p Weert)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
30471 |
pannen hangen |
op het dak leggen:
ǫp˱ ǝt ˲dāk lęqǝ (L289p Weert),
pannen leggen:
panǝ lęqǝ (L289p Weert),
provisorisch dekken:
prōvisōreš˱ dękǝ (L289p Weert),
voorlopig dekken:
vø̄rlø̜jpex˱ dękǝ (L289p Weert)
|
De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a]
II-9
|
30477 |
pannen poppen |
pannen poppen:
panǝ popǝ (L289p Weert),
poppen:
popǝ (L289p Weert)
|
De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d]
II-9
|
19434 |
pannen schuren |
opschuren:
opschoore (L289p Weert),
schuren:
schoore (L289p Weert),
sxōrə (L289p Weert),
zuiverschuren:
zuuverschoore (L289p Weert)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] || Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30475 |
pannen voegen |
aansmeren:
ānsmērǝ (L289p Weert),
het dak smeren:
ǝt˱ dāk smērǝ (L289p Weert),
smeren:
smīrǝ (L289p Weert)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|
29931 |
pannenbier |
pannenbier:
panǝbēr (L289p Weert)
|
De drank, vaak bier, die bij het richtfeest wordt geschonken. [N 88, 184; monogr.]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
bógk@ssekook, körsekook, spekkook, krîntekook
kook (L289p Weert)
|
pannenkoek, koek
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
kwezel:
kwezel (L289p Weert),
panlap:
panlap (L289p Weert),
pannenlap:
pannelap (L289p Weert)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30474 |
pannenstrijker |
pannenstrijker:
panǝstrīkǝr (L289p Weert)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
nijptang:
niptaŋ (L289p Weert),
pannenknipper:
panǝknepǝr (L289p Weert)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|