18406 |
parfum |
odeur (fr.):
odeur (L289p Weert)
|
reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23283 |
parochie |
parochie:
perochie (L289p Weert)
|
Een parochie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26663 |
partij |
partij/parti:
partej (L289p Weert),
pǝrtęj (L289p Weert)
|
Zestig zakken van veertig kilo bij elkaar. [N O, 38p]
II-3
|
22028 |
pas kunnen vliegen |
net kunnen vliegen:
kân net vleege (L289p Weert)
|
Hoe zegt men van zon jong: het kan pas vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kuikje:
kykskǝ (L289p Weert)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
26692 |
pasbrug |
lichtbalk:
lext˱balǝk (L289p Weert)
|
Het horizontale balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waar de zwengel en de spil op rusten. De pasbrug is aan één uiteinde scharnierend vastgezet en rust met het andere uiteinde op de lichtboom. [N D, 21]
II-3
|
23231 |
pasen |
pasen:
paose (L289p Weert),
poasse (L289p Weert)
|
Pasen [Paoësje, Oeëster]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
26528 |
pashamer |
pashamer:
pashamer (L289p Weert)
|
De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235]
II-3
|
29025 |
pasklaar |
pasklaar:
pasklǭr (L289p Weert)
|
Gezegd van een kledingstuk wanneer het zo ver klaar is dat men het kan komen passen. [N 62, 8; MW]
II-7
|
28944 |
pasmodel |
maatkleed:
mǭtklęjt (L289p Weert)
|
Kledingstuk dat tot model dient voor een ander kledingstuk of naar grondpatroon uitgevoerd model in dunne katoen, bedoeld als hulpmiddel voor het controleren van de pasvorm (Het Beste Naaiboek, pag. 496). [N 62, 5]
II-7
|