24545 |
bevertjes |
rijertje:
mv.
ri-jjerkes (L289p Weert)
|
trilgras
III-4-3
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerij:
[voerij] (L289p Weert)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
bewerkelijk:
bewerkeluk (L289p Weert)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23560 |
bewieroken |
wieroken:
wierouke (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25231 |
bewolking |
wolken:
wolleke (L289p Weert)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25107 |
bewolkte lucht |
overlopen lucht:
oeverloupe locht (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
18839 |
bezadigd |
gemoedereerd:
gemodenierdj (L289p Weert),
kalm:
kallem (L289p Weert),
ook materiaal znd 21, 18
kalleme (L289p Weert)
|
bezadigd [ZND 01 (1922)] || zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
besems (L289p Weert),
bēsəm (L289p Weert, ...
L289p Weert),
bēəsəm (L289p Weert, ...
L289p Weert),
biəsəm (L289p Weert)
|
bezem [RND], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
stīəl (L289p Weert)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
32511 |
bezet, kim |
kim:
kem (L289p Weert)
|
Extra stevige rand aan de onderzijde van de mand, die uit drie tot vijf bezetwissen wordt vervaardigd. Zie ook het lemma ɛbezetwisɛ.' [N 40, 59]
II-12
|