28844 |
passement |
sierlint:
sērlenjtj (L289p Weert)
|
Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
18183 |
passen |
goed zitten:
zitj good (L289p Weert),
passen:
passe (L289p Weert, ...
L289p Weert),
pasǝ (L289p Weert),
pesj (L289p Weert)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Hoe zegt U: het kledingstuk zal goed zitten [N 62 (1973)] || nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)] || passen
II-7, III-1-3
|
20058 |
passiebloem (passiflora coerulea) |
bloedbloem:
bloótbloom (L289p Weert)
|
passiebloem
III-2-1
|
23784 |
passiezondag |
passiezondag:
passiezondeg (L289p Weert),
passiezoondig (L289p Weert)
|
De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33561 |
pastinaak |
pastenaken:
± WLD
pastenaek (L289p Weert)
|
De pastinaak, de vlezige wortel van de plant met dezelfde naam, die een aromatische smaak heeft (pastenaak, pannenakkerstrung). [N 82 (1981)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pestoer (L289p Weert),
pəstu.ər (L289p Weert)
|
Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] || pastoor [RND]
III-3-3
|
25361 |
pastoorsstuk |
proef:
prōf (L289p Weert)
|
Het stuk vlees dat de pastoor krijgt. Dat is geen bepaald stuk, meestal is het het beste van de slacht. Het stuk krijgt vaak de normale slachtersbenaming. In dit lemma worden deze normale slachtersbenamingen voor de diverse stukken vlees weggelaten. Zij worden opgenomen in deel III van het woordenboek bij het onderdeel: ''Producten van de slacht''. [N 28, 103; monogr.]
II-1
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
pastori-j (L289p Weert)
|
Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26531 |
paswiggen |
pashouten:
pashǫwtǝ (L289p Weert),
schuifwiggen:
sxø̜jfwegǝ (L289p Weert)
|
Stukken hout waarmee het pasblok vastgezet kan worden. Zie ook afb. 85. [N O, 23i; N O, 23h]
II-3
|
20685 |
patates frites |
friet:
Verklw. frietje
friet (L289p Weert)
|
patates frites
III-2-3
|