23995 |
penitentie |
penitentie (<lat.):
pinnetentie (L289p Weert)
|
Penitentie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34103 |
pens |
maag:
māx (L289p Weert),
pens:
pɛns (L289p Weert)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
26233 |
pensteen |
pinsteen:
pinsteen (L289p Weert)
|
De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88]
II-3
|
33717 |
penwortel van een den |
pijlwortel:
pīlwǫrtǝl (L289p Weert)
|
De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b]
I-8
|
20842 |
peper |
peper:
paeper (L289p Weert),
pĕper (L289p Weert),
pèper (L289p Weert, ...
L289p Weert),
pêper (L289p Weert)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
33564 |
perenboom |
kuttelperenboom:
boom met heel kleine peertjes
kutelpaerebaum (L289p Weert)
|
I-7
|
22446 |
periode van de ijsheiligen |
ijsheiligen:
ieesheilige (L289p Weert)
|
De periode van de ijsheiligen, 11-14 mei; op deze dagen kan het zeer koud zijn. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31415 |
persdrilboor |
persdril:
pørs˱drel (L289p Weert)
|
Stalen boor die met een ijzeren hefboom rondgedraaid wordt en tegelijkertijd van boven neergedrukt wordt door een schroef, die men verder aandraait naarmate het boorijzer zich dieper in het metaal heeft gewerkt. Het gereedschap wordt bij Vuylsteke (pag. 110) persdril genoemd. Het betreft hier een zeer oud werktuig dat bij diverse zegslieden niet meer bekend was. [N 33, 140]
II-11
|
17911 |
persen |
arbeid hebben:
arbeid hebben (L289p Weert),
persen:
pärse (L289p Weert)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] || persen [SGV (1914)]
I-11, III-1-2
|
28656 |
pershoning |
pershoning:
pø̜rshu.neŋ (L289p Weert),
pø̜shu.neŋ (L289p Weert)
|
Honing die men verkrijgt door de raten te persen, zodat de honing eruit loopt. Na verwijdering van de blanke, gave stukken raathoning doet men de onregelmatige stukken honingraat, nog niet verzegelde honing, open en gesloten broed, stuifmeelraten, grof werk, moerdoppen, dode bijen en ander afval in zakken van kaasdoek. Deze legt men in de honingpers, waarin ze onder grote druk de nog resterende honing prijs geven (De Roever, pag. 167). Deze geperste honing blijft echter na zeven en klaren toch een produkt van mindere kwaliteit. [N 63, 116b; N 63, 115d; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|