e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peulvruchten afhalen bonen afhalen: boinen aafhalen (Weert), liezen: leeze (Weert), lēēze (Weert), pezen: peize (Weert), ranken: renge (Weert) boonen afhalen [SGV (1914)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)] III-2-3
peulvruchten doppen bonen uitdoen: boaone oetdoon (Weert), erwten doppen: erte doppe (Weert), uitdoen: oetdoo‧n (Weert) erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)] III-2-3
peuzelen peuzelen: peuzele (Weert), pūūzele (Weert) peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3
pezen pezen: pēzǝ (Weert), pī.zǝ (Weert) [N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.] II-1
pezerik pezerik: pēzǝrǝk (Weert) De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] II-1
piekeren dubben: döbbe (Weert), prakkedenken: prakkedînke (Weert), prakkiseren: prakkezieere (Weert), prakkezieëre (Weert) nadenken, piekeren, dubben || over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)] || piekeren, dubben III-1-4
piepen sjielpen: sjillepe (Weert) een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] III-4-1
pijl pijl: pieel (Weert), Vergelijk Lat. pilum.  piêl (Weert) De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl. III-3-2
pijl van een boog porring: pǫreŋ (Weert), straal: strǭl (Weert) De hoogte van een gemetselde boog, gemeten tussen de denkbeeldige lijn van de spanning en de kruin. Meestal neemt men voor de pijl 1/5 tot 1/10 gedeelte van de overspanning. Het bepalen van de hoogte van de pijl noemde men in Q 121: 'sprong geven' ('šproŋk jęǝvǝ'). [N 32, 17d; monogr.] II-9
pijn pijn: pien (Weert, ... ), pin (Weert) mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND] III-1-2