24881 |
pinksterbloem |
lievevrouwebeertje:
leevevrouwebieërke (L289p Weert),
lēvǝvrǫu̯ǝbīǝrkǝ (L289p Weert
[(beertje is "besje")]
),
lievevrouwebloempje:
lēf˲vrǫu̯ǝblø̄mkǝ (L289p Weert),
pinksterbloem:
peŋkstǝrblōm (L289p Weert),
-
pinksterbloom (L289p Weert),
pinksterbloome (L289p Weert),
veldkers:
vęltjkęrs (L289p Weert),
-
veltjkörs (L289p Weert)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
22584 |
pinksterbruid |
pinksterbloem:
pinksterbloom (L289p Weert)
|
De met bloemen en sieraden getooide pinksterbruid die met Pinksteren wordt gekozen en die dan rondgedragen wordt, waarbij wordt gezongen en geld wordt ingezameld [pinksterbloem, pinksterbruid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
peenkstere (L289p Weert),
pinkstere (L289p Weert)
|
Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20060 |
pioen |
kerkroos:
kêrkroeës (L289p Weert, ...
L289p Weert),
-
ke:rkroe:s (L289p Weert, ...
L289p Weert),
kerkroas (L289p Weert),
kerkroos (L289p Weert),
kêrkroeëze (L289p Weert, ...
L289p Weert),
mv. Uitgezeefd uit klaproos.
kerkro-eze (L289p Weert, ...
L289p Weert),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
kerkroos (L289p Weert)
|
[DC 13 (1945)] [DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 13 (1945)], [DC 17 (1949)]
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
pissebed:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
pissebēd (L289p Weert),
stekelvarken:
WLD
stekelverreke (L289p Weert),
stekelvarkentje:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
stekelverrekske (L289p Weert),
varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
verrĕkĕ (L289p Weert),
WLD
verreke (L289p Weert),
wild varken:
wîltj vêrreke (L289p Weert),
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wildj verreke (L289p Weert),
WLD
wíldj verreke (L289p Weert)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
keets:
kits (L289p Weert),
kern:
kêr (L289p Weert),
steen:
± WLD
stein (L289p Weert)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
keets:
kits (L289p Weert, ...
L289p Weert),
kern:
kaer (L289p Weert),
kɛr (L289p Weert)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]pit ve appel enz
I-7
|
24974 |
plaats maken |
opschuiven:
opschuuve (L289p Weert),
plaats maken:
plaats maake (L289p Weert)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25365 |
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven |
ster:
stɛr (L289p Weert)
|
Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.]
II-1
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
slagader:
slagader (L289p Weert)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|