e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bidden beden: baeje (Weert), bêje (Weert), bę̄jǝ (Weert), gè motj bèje (Weert), zich beden: zich baeje (Weert) bidden [SGV (1914)] || Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)] || Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)] || Het in dezelfde richting met de kop vooruithangen, voordat de bijen aanstalten maken aan te vliegen. [N 63, 35] II-6, III-3-3
bidden uit dankbaarheid danken: danke (Weert) Bidden uit dankbaarheid [danke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
bidden uit dankbaarheid: dankgebed dankgebed: dankgebed (Weert) Bidden uit dankbaarheid [danke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
bidprentje doodsprentje: doeedsprentje (Weert) een bidprentje, doodsprentje, gedachtenisprentje, tijdens de uitvaartdient uitgereikt, "beeldje"[doeëdetsiddel] [N 96D (1989)] III-2-2
bidstoel bedestoel: baejstool (Weert), bei-jstool (Weert), knielstoel: kneelstool (Weert) Een bidstoel met knie- en armsteun, waarop men alleen maar geknield kan zitten [prie-Dieu?]. [N 96A (1989)] III-3-3
bidstond bede-uur: baejoor (Weert) Een aanbiddingsuur of bidstonde, aan elk van de wijken of groeperingen van de parochie toegewezen gedurende deze aanbiddingsdagen [bidstond, bèèjstónd, be------nsjtónd?]. [N 96B (1989)] III-3-3
biecht biecht: beecht (Weert) De biecht [biech]. [N 96D (1989)] III-3-3
biecht horen biechten: beechte (Weert) Biecht horen door de priester. [N 96D (1989)] III-3-3
biechten (gaan) <uitdr.> kleezaad verkopen: kli-jzoad verkaupe (Weert), biechten (gaan): beechte (Weert), zich biechten (gaan): ve gaon ös beechte (Weert), zich beechte (Weert) Biecht horen door de priester. [N 96D (1989)] || biechten [SGV (1914)] || Biechten, te biecht gaan, biecht spreken [zich biechte]. [N 96D (1989)] || We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)] III-3-3
biechtstoel biechtstoel: beechstool (Weert), beechtstool (Weert) De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)] III-3-3