24975 |
rechtop |
recht:
recht (L289p Weert)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32504 |
rechtopstaande wissen |
staafhout:
stāfhǫwt (L289p Weert),
staven:
stē̜f (L289p Weert
[(enkelvoud: stāf)]
),
stikselen:
steksǝlǝ (L289p Weert)
|
De wissen die het geraamte van het opstaande gedeelte van de mand vormen. [N 40, 50; monogr.]
II-12
|
32507 |
rechtopzetten van opstaande wissen |
opbuigen:
ǫp˱bø̜jgǝ (L289p Weert)
|
Het rechtop zetten van de ingestoken en omgebogen wissen. Zie ook afb. 275. [N 40, 55]
II-12
|
31401 |
rechtse boor |
rechtse boor:
rɛxsǝ bū.r (L289p Weert)
|
Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het rechtsom gedraaid wordt. [N 33, 158b]
II-11
|
17616 |
rechtstaande oren |
ezelsoren:
ieëzels oeëre (L289p Weert)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
rechtvierdig (L289p Weert),
rechtvieërdig (L289p Weert)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)] || rechtvaardig
III-1-4
|
24082 |
rector |
rector (lat.):
rector (L289p Weert)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28488 |
redcel |
redcel:
redcel (L289p Weert)
|
Gewone werkbijcel die ontwikkeld wordt tot koninginnecel of moerdop, als het bijenvolk moerloos is geworden of dreigt te worden. Deze redcel of nooddop wordt midden op de raat gebouwd. [N 63, 26b; Ge 37, 50]
II-6
|
18716 |
redingote? |
redingote (fr.):
geklede overjas
riddingot (L289p Weert)
|
riddingot, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25083 |
reeks, rij |
reeks:
rieeks (L289p Weert),
rij:
ri-j (L289p Weert),
rij (L289p Weert),
rèj (L289p Weert),
rits:
rits (L289p Weert)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [SGV (1914)], [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|