18214 |
ritssluiting |
rits:
rets (L289p Weert),
rits (L289p Weert)
|
Hoe noemt U een ritssluiting? [N 62 (1973)] || Treksluiting, sluitmiddel voor kleppen van kledingstukken, tassen en dergelijke, bestaande uit twee stroken met metalen klauwtjes die door een verschuifbaar plaatje in elkaar gehaakt worden (Van Dale, pag. 2417). [N 62, 63; MW]
II-7, III-1-3
|
24317 |
riviergrondel |
greufje:
WLD
greufke (L289p Weert),
zandgeufje:
vanwege "geufje"ondergebracht bij grondeling (is niet modderkruiper!)
zântguuŭĕfke (L289p Weert)
|
grondeling, modderkruiper || Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24647 |
robinia |
acacia:
± WLD
kasia (L289p Weert)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
reutelen:
reutele (L289p Weert),
rochelen:
rochele (L289p Weert, ...
L289p Weert),
röchele (L289p Weert)
|
rochelen [SGV (1914)] || rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23447 |
rochet |
rochet (fr.):
rochet (L289p Weert),
superplie (<lat.):
superplie (L289p Weert)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33478 |
rode aalbes |
hondsberen:
(hongsbeer) (L289p Weert),
hóngsbieër (L289p Weert),
lievevrouwebeertjes:
lievevrouwebeerke (L289p Weert),
lievevrouwkebeertjes:
leevevrouwkebieërke (L289p Weert),
miemer:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
miemer (L289p Weert),
miemerten:
mv.
miêmerte (L289p Weert),
rode aalberen:
roe-j aolbie-ere (L289p Weert),
rode beertjes:
roe-e-j bie-e-rkus (L289p Weert),
roeëi bierkus (L289p Weert),
rooi bierkes (L289p Weert)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode kroot:
rūǝi̯ krǭǝt (L289p Weert)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
24508 |
rode bosbes |
hennebeer:
hinnebieër (L289p Weert)
|
vossebes, rode bosbes
III-4-3
|
24405 |
rode bosmier |
boszeiksel:
WLD
boszeiksel (L289p Weert),
rode aamzeiksel:
roeëj oamzeiksel (L289p Weert),
rode zeiksel:
WLD
roej zeiksel (L289p Weert)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] || rode bosmier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|
33257 |
rode klaver |
rode klee:
rōi̯ǝ [klee] (L289p Weert)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|