e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rode koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Weert) [N 3A, 125a] I-11
rode kool rood moes: road moos (Weert, ... ), roaod moos (Weert), roeëtmoos (Weert), roe‧d moo‧s (Weert) Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
rode renet, sterappel binnenroodje: binneruuëtje (Weert), sterappeltje: ster’eppelke (Weert), wijnappel: wiênappel (Weert) sterappel || sterappel, rode renet I-7
roede pezerik: pēsdǝrek (Weert), pēzǝrek (Weert), roede: rōj (Weert) Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] || Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.] I-12, II-3
roede, maat van 14 m2 roede: rooj (Weert) de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)] III-4-4
roedeband band: bānt (Weert), kluppelband: kløpǝlba.nt (Weert) De ijzeren band die als versteviging om de roede is bevestigd. [N O, 2m] II-3
roedebeugel band: bānt (Weert), keerijzer: kiǝrizdǝr (Weert) IJzeren band om de roedebalk om te beletten dat de roewiggen of de kopspieën losgaan. [N O, 3b] II-3
roedegaten asgaten: as˲gātǝ (Weert), roedegaten: rōjgātǝ (Weert) De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75] II-3
roedeketting stormketting: stǫrǝmkęteŋ (Weert) Ketting waarmee men de roeden aan de kruipalen kan vastzetten. In l 318 en l 321 was de ketting voorzien van een haak. [N O, 6a] II-3
roedewiggen spieën/spijen: spe.jǝ (Weert), spęjǝ (Weert) De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76] II-3