34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L289p Weert)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
road moos (L289p Weert, ...
L289p Weert),
roaod moos (L289p Weert),
roeëtmoos (L289p Weert),
roe‧d moo‧s (L289p Weert)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenroodje:
binneruuëtje (L289p Weert),
sterappeltje:
ster’eppelke (L289p Weert),
wijnappel:
wiênappel (L289p Weert)
|
sterappel || sterappel, rode renet
I-7
|
21733 |
roede |
pezerik:
pēsdǝrek (L289p Weert),
pēzǝrek (L289p Weert),
roede:
rōj (L289p Weert)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] || Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12, II-3
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
rooj (L289p Weert)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26157 |
roedeband |
band:
bānt (L289p Weert),
kluppelband:
kløpǝlba.nt (L289p Weert)
|
De ijzeren band die als versteviging om de roede is bevestigd. [N O, 2m]
II-3
|
26163 |
roedebeugel |
band:
bānt (L289p Weert),
keerijzer:
kiǝrizdǝr (L289p Weert)
|
IJzeren band om de roedebalk om te beletten dat de roewiggen of de kopspieën losgaan. [N O, 3b]
II-3
|
26218 |
roedegaten |
asgaten:
as˲gātǝ (L289p Weert),
roedegaten:
rōjgātǝ (L289p Weert)
|
De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75]
II-3
|
26195 |
roedeketting |
stormketting:
stǫrǝmkęteŋ (L289p Weert)
|
Ketting waarmee men de roeden aan de kruipalen kan vastzetten. In l 318 en l 321 was de ketting voorzien van een haak. [N O, 6a]
II-3
|
26162 |
roedewiggen |
spieën/spijen:
spe.jǝ (L289p Weert),
spęjǝ (L289p Weert)
|
De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76]
II-3
|