33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
hakselzolder:
hɛksǝlzø̜ldǝr (L289p Weert)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
33750 |
ruin |
ruin:
ryn (L289p Weert)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
roesse (L289p Weert),
ruizelen:
roezele (L289p Weert)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
suizen:
± WLD
soeze (L289p Weert)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
Sub kaarte.
roête (L289p Weert)
|
[Ruiten].
III-3-2
|
26259 |
ruiter |
praamhaak:
prāmhǭk (L289p Weert),
teenijzer:
tiǝnīzǝr (L289p Weert),
vangijzer:
vaŋīzǝr (L289p Weert)
|
De haak of beugel waarmee de kop van de vangplank of het sleepstuk aan de daklijst of aan een speciale balk vastligt. [N O, 12e]
II-3
|
21937 |
ruitijd |
ruitijd:
ròjtieed (L289p Weert),
ruizelen, het ~:
’t ruuzele (L289p Weert)
|
Hoe heet de tijd waarin de duiven verpluimen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
ruk:
rōk (L289p Weert)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
biesachtige wind:
bis˱ęxtegǝ wentj (L289p Weert),
buiïge wind:
bø̜jegǝ wentj (L289p Weert),
ongelijke wind:
ǫngǝlikǝ wentj (L289p Weert),
ruk:
rōk (L289p Weert),
rukachtige wind:
rø̜kęxtegǝ wentj (L289p Weert),
rukwind:
rōkwindj (L289p Weert),
stoot:
stoet (L289p Weert),
windstoot:
windjstoet (L289p Weert)
|
Een ongelijke, stotende wind. [N O, 9e] || rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
II-3, III-4-4
|
34024 |
rund |
rind:
rent (L289p Weert),
rentj (L289p Weert),
rund:
rø̄ntj (L289p Weert)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|