24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
horstel (L289p Weert, ...
L289p Weert),
vlieg:
vleeg (L289p Weert)
|
horzel [SGV (1914)], [ZND 27 (1938)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
vee:
viǝ (L289p Weert),
vīǝ (L289p Weert)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
groene rupsel:
greun roespel (L289p Weert),
rups:
röps (L289p Weert, ...
L289p Weert),
rupsel:
roespel (L289p Weert),
WLD
roespel (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
heiligenhuisje:
heiligehuuske (L289p Weert),
rustaltaar:
röstaltaor (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
rusten:
röste (L289p Weert),
zich röste (L289p Weert)
|
rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28553 |
rustperiode in de winter |
bijenslaap:
bi.jǝslǭp (L289p Weert),
winterslaap:
wenjtjǝrslǭp (L289p Weert)
|
Periode van inactiviteit der bijen tijdens de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele bijenvolk. Een slaap is het niet te noemen. Er wordt namelijk wel voedsel opgenomen en verteerd, zij het in uiterst kleine hoeveelheden. Er zit ook enige beweging in de tros bijen. Hoe kouder het wordt, hoe dichter de bijen opeendringen. In het midden zit de koningin, omringd door een aantal jonge bijen. [N 63, 54a; N 63, 54b]
II-6
|
18119 |
ruw |
gereten:
gerieete hang (L289p Weert)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18118 |
ruw worden |
het hard krijgen:
t haard kriege (L289p Weert),
schilferen:
schilfere (L289p Weert),
verharden:
verhaare (L289p Weert),
verruwen:
verrowwe (L289p Weert)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
grof:
groeef (L289p Weert),
hard:
haard (L289p Weert),
ruw:
rouw (L289p Weert)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25042 |
ruw, ruig |
ruw:
rouw (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|