17829 |
scheppen |
scheppen:
schuppe (L289p Weert),
sxø̜pǝ (L289p Weert)
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND 25 (1937)]
II-3, III-1-2
|
26653 |
schepring |
schuppenrek:
sxø̜pǝrɛk (L289p Weert)
|
Het oog waarin de schep na gebruik werd opgehangen. [N O, 38k]
II-3
|
18298 |
scheren |
scheren:
schaere (L289p Weert)
|
scheren
III-1-3
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
uitschijten:
oetschieete (L289p Weert)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32794 |
scherp eggen |
diep [eggen]:
dēp (L289p Weert)
|
Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.]
I-2
|
17726 |
scherp kijken |
kijken:
kieke (L289p Weert, ...
L289p Weert),
scherp kijken:
scherp kieeke (L289p Weert)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17801 |
scherp luisteren |
scherp horen:
scherrep huure (L289p Weert),
scherp luisteren:
scherrep loestere (L289p Weert)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
27016 |
scherp staan |
scherp staan:
sxɛrp stǭn (L289p Weert)
|
Spits toelopen van de raat of raten tijdens het bouwen. De uiteinden van de raten zijn wigvormig. Het scherp staan is een teken dat de jonge raat nog verlengd wordt. [N 63, 16c]
II-6
|
19403 |
scherp, snede |
het scherp:
⁄t scherrep (L289p Weert),
snede:
sniej (L289p Weert)
|
De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26566 |
scherpen |
scherpen:
sxę.rǝpǝ (L289p Weert),
šęrpǝ (L289p Weert),
scherpsel opleggen:
sxęrpsǝl ǫplɛgǝ (L289p Weert)
|
Het maalvlak van molenstenen scherp maken. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N o, 34a (ø̄Hoe noemt u het aanbrengen van groeven in de stenen?ø̄) is een aantal opgaven mogelijk ook van toepassing op het aanbrengen van een geheel nieuw scherpsel op een (nieuwe) molensteen. Zie voor de meer specifieke handelingen bij het scherpen de lemmata ɛuithalenɛ, ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ etc.' [N O, 34a; Sche 61; Vds 198; Jan 194; Coe 159; Grof 192; A 42A, 29 add.; N D, 33; N D, add.; monogr.; A 42A, 33 add.]
II-3
|