21450 |
snipper |
snipper:
snupper (L289p Weert),
zijfeltje:
zeifelke (L289p Weert)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
20590 |
snoepen |
snoepen:
snobbe (L289p Weert)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
slok:
slók (L289p Weert),
sneuk:
snuik (L289p Weert, ...
L289p Weert),
Hejje gooje snuîk in hoês Verklw. snuikske ¯ne Snuikbaer
snuîk (L289p Weert),
snoep:
snóp (L289p Weert)
|
snoep || snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
babbeltje (L289p Weert, ...
L289p Weert),
babbetje (L289p Weert),
lekkertje:
uitsluitend verklw.
lekkerke (L289p Weert),
sneukje:
snuikske (L289p Weert),
Uitsluitend verklw.
snuikske (L289p Weert),
ulevelletje:
Vroeger met rijmpje erbij ingesloten Uitsluitend verklw.
uûlevel’ke (L289p Weert)
|
snoepje || snoepje, babbelaar || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || zuurtje in papiertje gewikkeld
III-2-3
|
33996 |
snoer |
smikkeslag:
smekǝslāx (L289p Weert),
zweeptouw:
zwēptǫu̯ (L289p Weert)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
knevel:
knével (L289p Weert),
rietnachtegaal:
reetnachtegaal (L289p Weert),
scharensliep:
scharesliep (L289p Weert),
snor:
sno_er (L289p Weert),
snor (L289p Weert),
snòr (L289p Weert),
snorrenbaard:
snorrebaard (L289p Weert)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] || sprinkhaanrietzanger / snor (12,5 / 14 zeer verborgen levend in riet en struiken; alleen krekelachtig snorrend geluid is te horen; een soort leeft in hoogveen-, de andere in laagveenmoerasjes [N 09 (1961)]
III-1-1, III-4-1
|
25048 |
snorren |
ronken:
ronke (L289p Weert),
snorren:
snorre (L289p Weert)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22472 |
snorrepijp |
suis:
øzŋoes (L289p Weert),
Als aan het touwtje getrokken werd, ging de knoop draaien en maakte een suizend geluid.
zoes (L289p Weert)
|
Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)] || Kinderspeelgoed, bestaande uit een knoop of plankje met een touw erdoor.
III-3-2
|
34510 |
snot |
snot:
snot (L289p Weert)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
aap:
aap (L289p Weert),
snotkuiken:
snòtkuu.k (L289p Weert),
snotnaas:
snotnaas (L289p Weert),
snotter:
snotter (L289p Weert),
snotterbel:
snoe.terbel (L289p Weert),
snooaterbel (L289p Weert),
snōēterbel (L289p Weert, ...
L289p Weert),
snotterkuiken:
snoeëterkuûk (L289p Weert),
snooaterkuuk (L289p Weert),
snōēterkuuk(e) (L289p Weert),
snōēterkūūk (L289p Weert, ...
L289p Weert),
snotternaas:
snoe.ternaas (L289p Weert, ...
L289p Weert),
snoeeternaas (L289p Weert),
snōēternaas (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
snôêternaas (L289p Weert, ...
L289p Weert),
snotterneus:
snoe.ternaas (L289p Weert),
snoeëternaas (L289p Weert),
snoàternaas (L289p Weert),
snôêternaas (L289p Weert),
snottert:
snottert (L289p Weert)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|