e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snipper snipper: snupper (Weert), zijfeltje: zeifelke (Weert) een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)] III-3-1
snoepen snoepen: snobbe (Weert) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoepgoed slok: slók (Weert), sneuk: snuik (Weert, ... ), Hejje gooje snuîk in hoês Verklw. snuikske ¯ne Snuikbaer  snuîk (Weert), snoep: snóp (Weert) snoep || snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje babbeltje: babbeltje (Weert, ... ), babbetje (Weert), lekkertje: uitsluitend verklw.  lekkerke (Weert), sneukje: snuikske (Weert), Uitsluitend verklw.  snuikske (Weert), ulevelletje: Vroeger met rijmpje erbij ingesloten Uitsluitend verklw.  uûlevel’ke (Weert) snoepje || snoepje, babbelaar || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || zuurtje in papiertje gewikkeld III-2-3
snoer smikkeslag: smekǝslāx (Weert), zweeptouw: zwēptǫu̯ (Weert) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor knevel: knével (Weert), rietnachtegaal: reetnachtegaal (Weert), scharensliep: scharesliep (Weert), snor: sno_er (Weert), snor (Weert), snòr (Weert), snorrenbaard: snorrebaard (Weert) snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] || sprinkhaanrietzanger / snor (12,5 / 14 zeer verborgen levend in riet en struiken; alleen krekelachtig snorrend geluid is te horen; een soort leeft in hoogveen-, de andere in laagveenmoerasjes [N 09 (1961)] III-1-1, III-4-1
snorren ronken: ronke (Weert), snorren: snorre (Weert) een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)] III-4-4
snorrepijp suis: øzŋoes (Weert), Als aan het touwtje getrokken werd, ging de knoop draaien en maakte een suizend geluid.  zoes (Weert) Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)] || Kinderspeelgoed, bestaande uit een knoop of plankje met een touw erdoor. III-3-2
snot snot: snot (Weert) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus aap: aap (Weert), snotkuiken: snòtkuu.k (Weert), snotnaas: snotnaas (Weert), snotter: snotter (Weert), snotterbel: snoe.terbel (Weert), snooaterbel (Weert), snōēterbel (Weert, ... ), snotterkuiken: snoeëterkuûk (Weert), snooaterkuuk (Weert), snōēterkuuk(e) (Weert), snōēterkūūk (Weert, ... ), snotternaas: snoe.ternaas (Weert, ... ), snoeeternaas (Weert), snōēternaas (Weert, ... ), snôêternaas (Weert, ... ), snotterneus: snoe.ternaas (Weert), snoeëternaas (Weert), snoàternaas (Weert), snôêternaas (Weert), snottert: snottert (Weert) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-2, III-1-4