18025 |
snottebel |
snotbel:
snotbel (L289p Weert),
snotterbel:
snoàterbel (L289p Weert),
snôêterbel (L289p Weert),
snotterkuik:
Cfr. Weertlds. Wb.: kuûk kuiken.
snoe.terkūūk (L289p Weert),
snoeëterkuuëk (L289p Weert),
snôêterkuuk (L289p Weert)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
snoeetere (L289p Weert)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34347 |
snuffelziekte |
snuffelziekte:
snøfǝlzikdjǝ (L289p Weert)
|
Een aandoening van het neusschelpje en het neustussenschot en in een verder stadium van het benige geraamte van de bovenkaak. De dieren krijgen heftige en uitputtende niesbuien; de ademhaling is snuivend; er treden neusbloedingen op en de uitvloeiing uit de neus is dun en soms ook slijmig (WBD I.6, blz. 854). [N 52, 20; N 76, 50; A 48a, 33]
I-12
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
snuufke (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
prulletje:
prulke (L289p Weert)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snoet:
snoet (L289p Weert),
snoêt (L289p Weert),
WLD
snoeet (L289p Weert),
snuit:
snoe:t (L289p Weert),
snoeet (L289p Weert),
snoet (L289p Weert),
snoeët (L289p Weert),
snuits:
snuts (L289p Weert)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || snuit || Snuit [SGV (1914)]
I-12, III-1-1, III-4-2
|
34612 |
snuit van de wagen |
trekpunt:
trekpunt (L289p Weert)
|
De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d]
I-13
|
17841 |
snurken |
ronken:
ronke (L289p Weert, ...
L289p Weert),
snurken:
snorreke (L289p Weert),
snörke (L289p Weert),
snörreke (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18971 |
sober |
zuinig:
zunig (L289p Weert)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24116 |
sobriëtas |
blauwe knoop:
blauwe knoup (L289p Weert)
|
De R.K. vereniging ter bestrijding van het drankmisbruik (Mariavereniging, Sobriëtas). [N 96D (1989)]
III-3-3
|