21287 |
soldaat |
soldaat:
səldô.t (L289p Weert)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
krapjes:
krepkes (L289p Weert),
paardjes:
uitsluitend mv.
pertjes (L289p Weert)
|
stukjes geroosterd brood of blokjes spek, die in de erwtesoep werden gedaan || uitgebakken stukjes spek, ook kleine stukjes geroosterd brood bij erwtensoep
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
de salddoate motte aanslaōn (L289p Weert),
saldo.tə (L289p Weert)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
23488 |
soldatenkerkhof |
engels kerkhof:
ingelse kerkhof (L289p Weert),
erekerkhof:
ieere kerrekhof (L289p Weert),
militair kerkhof:
militaire kerkhof (L289p Weert),
soldatenkerkhof:
seldaotekerkhof (L289p Weert)
|
Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31507 |
soldeerbout |
soldeerbout:
sǫldīrbǫw.t (L289p Weert)
|
In het algemeen het werktuig waarmee men soldeert. Met een verhitte soldeerbout kan het soldeersel vloeibaar gemaakt worden. Er bestaan verschillende soorten soldeerbouten. Zie ook de lemmata "vuursoldeerbout", "benzinesoldeerbout", "gassoldeerbout" en "elektrische soldeerbout". [N 33, 195a-b; N 64, 16a; monogr.]
II-11
|
31512 |
soldeerlamp |
soldeerlamp:
sǫldīrla.mp (L289p Weert)
|
Brander waarmee een vlam kan worden ontwikkeld die heet genoeg is om soldeer te doen smelten en om soldeerbouten te verhitten. Zie ook afb. 188. Als brandstof voor de soldeerlamp werd door de informanten genoemd: zuivere benzine (L 423), benzine (Q 117, Q 118), gasoline (Q 121c) en lichte naphte (L 414). [N 33, 196a-b; N 64, 17a; monogr.]
II-11
|
31514 |
soldeersel |
soldeersel:
sǫldīrsǝl (L289p Weert)
|
Metaal of metaalmengsel dat dient om de oppervlakten van twee of meer verwarmde stukken metaal aan elkaar te verbinden. Men onderscheidt de soldeersels naar hun smeltpunt in zacht- en hardsoldeer. Zachtsoldeer smelt beneden 3000 C en laat zich met de soldeerbout verwerken. Hardsoldeer smelt bij hogere temperaturen en wordt verwerkt met een soldeerlamp. Zachtsoldeer is gewoonlijk samengesteld uit een mengsel van lood en tin. Als grondstoffen voor hardsoldeer worden onder meer koper, zink, zilver en soms ook goud gebruikt. Soldeersel kan in de vorm van staven, platen, draden, korrels of poeder geleverd worden. Smeertin is een soldeersel dat vaak door loodgieters wordt gebruikt. Bij verwarming gaat het eerst in een deegachtige toestand over waarin men het kan kneden en uitsmeren, waarna het pas vloeibaar wordt. Volgens de invuller uit L 423 bevatte tinsoldeersel 30 à 33% tin bij loodwerkzaamheden, 40 à 45% bij zinkwerkzaamheden en 50% bij speciaal werk. [N 33, 194; N 33, 198; N 33, 202; N 64, 26a; N 64, 26c; N 66, 36b; monogr.]
II-11
|
31504 |
solderen |
solderen:
sǫldiǝrǝ (L289p Weert)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
18428 |
soorten mouwen |
aangeknipte mouw:
aangekniptj (L289p Weert),
brasmouw:
brasmów (L289p Weert),
mantelmouw:
mantelmow (L289p Weert)
|
morsmouw, overmouw || Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)]
III-1-3
|
28833 |
soorten patronen of dessins |
bloempje:
blø̄mkǝ (L289p Weert),
blokje:
blø̜kskǝ (L289p Weert),
nopje:
nø̜pkǝ (L289p Weert),
ruit:
rūt (L289p Weert),
ruitje:
rytjǝ (L289p Weert),
streep:
strēp (L289p Weert),
visgraatje:
ves˲grø̜tjǝ (L289p Weert),
vlimmetje:
vlømkǝ (L289p Weert)
|
Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW]
II-7
|