30443 |
spie van het anker |
klemspie/-spij:
klɛmspi (L289p Weert),
spie/spij:
spe.j (L289p Weert)
|
De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.]
II-9
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
spegel (L289p Weert),
spēgəl (L289p Weert)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
26219 |
spiegel van de askop |
sluitstuk:
slu.tstø̜k (L289p Weert),
walgstuk:
walǝxstø̜k (L289p Weert)
|
De voorkant van de askop. Zie ook afb. 46. [N O, 10d]
II-3
|
17569 |
spier |
spier:
spīēr (L289p Weert)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
speerke trekke (L289p Weert)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29816 |
spiesteen, boogsteen |
profielsteen:
profilstęjn (L289p Weert),
spie/spij:
spej (L289p Weert),
tapse steen:
tapsǝ stęjn (L289p Weert)
|
Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.]
II-8
|
21373 |
spijbelen |
schoolplenken:
schoeelplènke (L289p Weert)
|
wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
30126 |
spijkerribben |
ribben:
røbǝ (L289p Weert),
vloerribjes:
vlūrrø̜pkǝs (L289p Weert)
|
Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.]
II-9
|
29130 |
spil |
spil:
spel (L289p Weert)
|
De pin middendoor de u-vormige vleugel. Spil met vleugel en klos worden ieder afzonderlijk gedraaid door middel van de dubbele snaar, de trendel en de snaarschijf aan de klos (Grothe, pag. 284). Volgens de informant van L 291 draaide de spil in twee tongen van hardleer, die in de houten paaltjes waren bevestigd en gesmeerd werden met spekzwoerd. Door zijdelings wegdraaien van de spil kon men de as vrijmaken en de klos eruit nemen en erin zetten. [N 34, B17]
II-7
|
34592 |
spil van de berries |
bout:
bou̯t (L289p Weert),
pegel:
pēl (L289p Weert)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|