31856 |
spookschaaf |
spookschaaf:
spōksxāf (L289p Weert)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
26014 |
spoorstijl |
zijstijl:
ze.jsti.l (L289p Weert)
|
Elk van de vier loodrechte balken, in het midden van de onderste helft van iedere zijweeg twee, waartussen de uiteinden van de steenbalk opgesloten liggen. Zie ook afb. 16. [N O, 43g]
II-3
|
26307 |
spoorwiel |
kroonrad:
kroonrad (L289p Weert),
spoorwiel:
spoorwiel (L289p Weert)
|
Het kamrad onder aan de koning dat in de rondsels of bonkelaars van de staakijzers grijpt; de kammen staan ofwel loodrecht op de wielschijf of in het verlengde ervan. Zie ook afb. 59, 63 en 64.26. In l 381b bevindt het spoorwiel zich op de steenzolder van de molen. [N O, 50i; N O, 50j; A 42A, 104, Sche 41]
II-3
|
26672 |
spoorwiel van de rosmolen |
koningsrad:
kø̄neŋsrāt (L289p Weert),
wieg:
wēx (L289p Weert)
|
Het kamrad aan de grote staande as van de rosmolen. Het spoorwiel drijft het rondsel aan dat op het staakijzer van de stenen is gemonteerd. [N D, 26]
II-3
|
28460 |
spoorwieltje |
spoorwieltje:
spōrwilkǝ (L289p Weert)
|
Een wieltje aan een handvat dat dient om draden in een kunstraat te bevestigen. [N 63, 15]
II-6
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspȳr (L289p Weert),
hānǝspūrǝ (L289p Weert),
hānǝspǭrǝ (L289p Weert)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
24493 |
sporkehout |
hondshout:
loofboom, gebruikt voor klompepinnetjes
hóngshout (L289p Weert)
|
vuilboom
III-4-3
|
19707 |
sport van een stoel |
schei:
vierkant
sxeͅi̯ (L289p Weert),
sproot:
sprōt (L289p Weert),
sprūət (L289p Weert, ...
L289p Weert),
rond/vierkant
sprōət (L289p Weert)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] || sport van een stoel
III-2-1
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hondskooi:
hongskoej (L289p Weert),
kachelpijp:
kachelpiep (L289p Weert),
stoofpijp:
stoofpiep (L289p Weert),
stōōfpiep (L289p Weert)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19359 |
spotten |
spotten:
spotte (L289p Weert),
voor gek houden:
vur gek hoaje (L289p Weert),
vòr gek hoaje (L289p Weert)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|