24516 |
spruiten, uitbotten |
uitlopen:
± WLD
oetloupe (L289p Weert)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproete (L289p Weert, ...
L289p Weert),
mv.
sproête (L289p Weert),
spruitkool:
sproetkoël (L289p Weert)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
18066 |
spruw |
schuil:
schōēl ? (L289p Weert),
spruw:
sprouw (L289p Weert)
|
spruw [SGV (1914)] || Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sprietse (L289p Weert, ...
L289p Weert),
spritsen (<du.):
sprietse (L289p Weert),
spuiten:
spuite (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
kwispeledoor:
kwispele doer (L289p Weert),
tufbakje:
tufbekske (L289p Weert)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33515 |
staakbonen |
staakbonen:
staâkboeën (L289p Weert)
|
stokboon
I-7
|
26676 |
staakijzer van de rosmolen |
spil:
spel (L289p Weert),
staakijzer:
stākīzǝr (L289p Weert)
|
De verticaal onder de molenstenen geplaatste, vaak van ijzer vervaardigde spil die de loper aandrijft. Zie ook de lemmata ɛstaakijzer van de windmolenɛ en ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N D, 17]
II-3
|
26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
stākīsdǝr (L289p Weert),
stākīzǝr (L289p Weert)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|
21526 |
staal |
staal:
staal (L289p Weert)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
28835 |
staal, monster |
monster:
mǫnstǝr (L289p Weert),
staal:
stāl (L289p Weert)
|
Een lapje stof om daarnaar de hoedanigheid, kleur, enz. van het gehele stuk te beoordelen. [N 62, 71c; MW]
II-7
|