30679 |
staalborstel |
staalborstel:
stǭlbø̜rstǝl (L289p Weert)
|
Soort handborstel met stalen draden waarmee vuil en roest van metaal kan worden verwijderd, koper gepolijst kan worden, etc. Zie ook afb. 207. Volgens respondenten uit L 159a, 165, 192a, 213, 217, 289, 290, 291, 382, 414, 423, 432, P 47, 219, Q 18, 71, 83, 86, 111 en 121b werd de staalborstel ook vaak gebruikt om vijlsel uit de kap van het blad van vijlen te verwijderen. Vgl. het lemma "vijlborstel". Zie ook het lemma "staalborstel" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 203-204. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59a-b]
II-11
|
17819 |
staan |
staan:
staon (L289p Weert),
stoan (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
30135 |
staand verband, blokverband |
staand verband:
stǭns ˲vǝrbant (L289p Weert),
stǭnt ˲vǝrbant (L289p Weert)
|
n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
30143 |
staande rollaag |
rollaag:
rǫllǭx (L289p Weert),
steense rollaag:
stęjnsǝ rǫllǭx (L289p Weert)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.]
II-9
|
30140 |
staande tand |
staande tand:
stǭndjǝ ta.nt (L289p Weert)
|
Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.]
II-9
|
26166 |
staander |
jan:
(mv)
janǝ (L289p Weert),
staander:
stǭndǝr (L289p Weert),
steigerpaal:
[steiger]pǭl (L289p Weert
[(id)]
),
stellingpaal:
stęleŋpǭl (L289p Weert)
|
De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] || Plat stuk hout tegen de woutermannetjes aan dat verhindert dat deze gaan schuiven. [N O, 3e]
II-3, II-9
|
20125 |
staart |
staart:
staart (L289p Weert),
stert (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert),
stɛrt (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9, III-4-2
|
26111 |
staart van de hollandse molen |
staart:
stɛrt (L289p Weert),
staartwerk:
stɛrtwɛrǝk (L289p Weert)
|
De twee korte schoren, de twee lange schoren en de staartbalk van de Hollandse molen samen. Zie ook afb. 25. [N O, 52f; Sche 25; monogr.]
II-3
|
26066 |
staart van de standerdmolen |
bovenstaart:
buǝvǝstɛrt (L289p Weert),
onderstuk:
oŋǝrstø̜k (L289p Weert),
staartbalk:
stɛrt˱balǝk (L289p Weert)
|
De lange naar voren stekende balk aan de voorweeg van de standerdmolen, die schuin naar beneden loopt en waaraan trap en kruias bevestigd zijn; soms zijn er twee balken: de onderstaart en de bovenstaart. Zie ook afb. 21 en 85. [N O, 48a; Sche 19; monogr.; N O, 48b; N O, 48c; A 42A, 97 add.]
II-3
|
26110 |
staartbalk van de hollandse molen |
staart:
stɛrt (L289p Weert),
staartbalk:
stɛrt˱balǝk (L289p Weert
[(meervoud: stɛrt˱bɛlǝk)']
)
|
De middelste balk van de staart van de Hollandse molen die vanaf de achterkant van de molenkap tussen de vier schoren naar beneden loopt. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛstaart van de Hollandse molenɛ.' [N O, 52e; Sche 25; monogr.]
II-3
|