e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stelpin van de spaakzwei veer: vē̜r (Weert) De verstelbare pin van de spaakzwei waarmee de hellende stand ten opzichte van de naaf wordt bepaald. Bij sommige wagenmakers, bijvoorbeeld in Echt (L 381) en Limbricht (L 434) was dit onderdeel van de spaakzwei van hout vervaardigd. In Echt (L 381) was het van een maatindeling voorzien. Ook de woordtypen speekveer, spekenveer en veer duiden eerder op een houten latje. [N G, 21b] II-12
stelt stelt: stelt (Weert), stêlt (Weert) Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)] || Stelt. III-3-2
stemvork stemgaffeltje: stumgeffelke (Weert) Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)] III-3-2
stenen omheining muur: moor (Weert), schutting: sxøͅteŋ (Weert) een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)] || schutting III-2-1
stenen pot, keulse pot driekroonse pot: driekroonse pot (Weert), keulse pot: kuulse pot (Weert), pot: pot (Weert) een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
stenendrager sjouwer: šǫwǝr (Weert) De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.] II-9
sterke mortel sterke spijs: stɛrkǝ spīs (Weert), tras: tras (Weert) Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b] II-9
sterven afpikken: aafpikke (Weert), doodgaan: doeed goan (Weert), doe‧d gaon (Weert), WLD  doud goan (Weert), kapotgaan: kǝpot˲gǭn (Weert), WLD  kepot goan (Weert), sterven: sterreve (Weert, ... ), stêrreve (Weert) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || doodgaan, iets opgeven || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)] I-11, III-2-2, III-4-2
sterven van een plant kapot gaan: kepot gaon (Weert), verdorren: verdōrre (Weert) sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3
stervensgebed doodsgebed: doeedsgebaeje (Weert) Een gebed voor een stervende, "stervensgebed"[sjtervejebed]. [N 96D (1989)] III-3-3