e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bladerloze boom naakse boom: ± WLD  naakse boum (Weert) Een boom zonder bladeren (ijlboom). [N 82 (1981)] III-4-3
bladhoning bladhoning: blāthu.neŋ (Weert) Het zoete, kleverige vocht op takken en bladeren, afkomstig van bepaalde luizen, dat de bijen soms naar hun korven of kasten brengen. Bladhoning is vaak zeer donker van kleur. In drachtpauzes kan bladhoning de bijen soelaas bieden. [N 63, 113; N 63, 112b; monogr.] II-6
bladkool, snijkool eeuwig moes: splijtkool  ieëwig moos (Weert), los hoofdje: loos hutje (Weert) [N Q (1966)] I-7
bladrozet van de paardebloem aardgal: mv.  aertgalle (Weert), paardebloem  aerdgalle (Weert) paardebloem, bladrozet van || suikerij, wilde III-4-3
bladzijde blad: blaad (Weert) ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)] III-3-1
blaffen bellen: beule (Weert), blaffen: blaffe (Weert, ... ) blaffen [SGV (1914)] III-2-1
blaker blaker: blōͅkər (Weert), nachtkaars: nachtkers (Weert) Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)] || luchter III-2-1
blanke raat nieuw(e) raat: (mv)  now rǭtǝ (Weert) De in mei gemaakte blanke of maagdelijke raat of raten die nog niet voor broeden hebben gediend. De raat is nog wit van kleur. [N 63, 13f] II-6
blankvoorn, voorn geeloog: gaeloug (Weert), maaskets: WLD  maaskets (Weert), maasruts: WLD  maasruts (Weert), ruts: ruts (Weert), WLD  ruts (Weert) blankvoorn || Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)] || voorn III-4-2
blaren blaren: blǭrtj (Weert) Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.] II-9