19253 |
ten einde brengen |
afmaken:
aafmake (L289p Weert),
klaarmaken:
kloar make (L289p Weert)
|
een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26200 |
ten have-wiek |
ten have:
ten have (L289p Weert)
|
Wiek die voorzien is van remkleppen en stroomlijnbekleding volgens het systeem van de molenbouwer Ten Have uit Vorden. [N O, 6d]
II-3
|
23638 |
ten offer gaan |
offeren:
offere (L289p Weert),
ten offer gaan:
ten offer gaon (L289p Weert)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24055 |
ten volle bediend zijn |
bediend zijn:
bedeendj zeen (L289p Weert)
|
Ten volle bediend zijn, d.w.z. gebiecht, de H. Communie en het H. Oliesel ontvangen hebben. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17632 |
tepel |
knop:
knuip (L289p Weert),
knopje:
knuipkes (L289p Weert),
tepel:
tepels (L289p Weert),
tēpǝl (L289p Weert)
|
borsttepels [N 10c (1995)] || Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-9, III-1-1
|
34320 |
tepel, tet |
tepel:
tēpǝl (L289p Weert)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
ter lijk gaan:
ter lieek goan (L289p Weert),
kerreklieek = 2de klas
ter lieek goan (L289p Weert)
|
een begrafenis gaan bijwonen [begaan, te lijk gaan, ter bier gaan, gaan kezen, op de korte snee gaan] [N 87 (1981)] || ter begrafenis gaan [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24069 |
teraardebestelling |
begrafenis:
begrafenis (L289p Weert)
|
De teraardebestelling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19448 |
terras |
stoep:
stoep (L289p Weert),
terras:
terras (L289p Weert)
|
Stuk grond voor een huis, hoger gelegen dan het omliggende terrein, als zitplaats ingericht (plentjes, berm, terras) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
26266 |
terugdraaibeveiliging, keervang |
knelstuk:
knɛlstø̜k (L289p Weert),
pal:
pal (L289p Weert),
stuthout:
stuthout (L289p Weert)
|
Terugdraaibeveiliging aan het vangwiel die moet verhinderen dat de wieken en de as in de omgekeerde richting draaien. Zie ook afb. 57. In l 265 werd daartoe een ketting aan de roe gelegd. De keervang bestaat uit een scharnierende stut die met twee of drie kammen in de kammen van het vangwiel past en is bevestigd op de daklijst van de steenrechtzijde in de standerdmolen of op het linker voeghout in de Hollandse molen. De kammen van de stut of pal zijn zō afgeschuind dat de pal bij het rechts draaien wordt opgelicht. Bij het terugdraaien van het gevlucht grijpt de pal in de kammen van het kamwiel waardoor dit stopt. [N O, 35c-e]
II-3
|