28565 |
tot roven aanzetten |
giftig maken:
geftex mākǝ (L289p Weert)
|
Het door de imker uitgelokte roven. Soms weten imkers hun bijen bewust tot roven te brengen om daardoor zwermen van anderen te bemachtigen. In feite is dit diefstal. De informant uit L 333 zegt dat wel wordt beweerd dat dit aanzetten tot roof gedaan wordt, maar hij vindt het zelf nonsens. Een middel tot prikkelen zou volgens informanten alcohol, oude honing, suikerwater of kunstvoer kunnen zijn. [N 63, 67d; N 63, 67e]
II-6
|
32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
lijn:
līn (L289p Weert)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|
29307 |
touwslager |
zeeldraaier:
zē̜ldrɛjǝr (L289p Weert)
|
Persoon die op ambachtelijke wijze touwen maakt. [N 48, 1; monogr.]
II-7
|
23159 |
touwtjespringen |
zeeltjespringen:
zélke sprînge (L289p Weert),
gawkletske: 2 meisjes draaien springtouw zo snel mogelijk rond en t meisje dat springt moet proberen niet af te raken
zeilke sprînge (L289p Weert)
|
touwtje springen [SND (2006)] || Touwtje springen.
III-3-2
|
23160 |
touwtjespringen add. |
gauwkletsje:
gawkletske: 2 meisjes draaien springtouw zo snel mogelijk rond en t meisje dat springt moet proberen niet af te raken
gawkletske (L289p Weert)
|
springtouwspel [SND (2006)]
III-3-2
|
18917 |
traag |
langzaam:
langsaam (L289p Weert),
lui:
lui-j (L289p Weert),
traag:
troag (L289p Weert)
|
niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21818 |
traag praten |
trekken:
trekke (L289p Weert),
zeveren:
zeivere (L289p Weert)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19363 |
trage vrouw |
trut:
trut (L289p Weert)
|
een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22459 |
traktatie bij het plaatsen van de mei |
pannenbier:
pannebeer (L289p Weert)
|
De tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17731 |
tranende ogen |
leepogen:
met leepouge (L289p Weert),
loopogen:
laupauge (L289p Weert),
zijpogen:
ziepouge (L289p Weert),
zieëp-auge (L289p Weert),
zîêpauge (L289p Weert),
Wordt echter vooral gezegd van slaperige ogen.
sie.pauge (L289p Weert)
|
leepogig [SGV (1914)] || oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|