e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bleke steen bleek gebakken brik: blęjk ˲gǝbakǝ brek (Weert) Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.] II-8
blekijzer stroop: strø̜jp (Weert), wissenstroop: wesǝstrø̜jp (Weert), wesǝstrø̜p (Weert) Gereedschap waarmee men de wissen blekt. Meestal is dit een ijzeren klem die op een zwaar stuk hout bevestigd is. Zie ook afb. 263. Soms wordt ook een gespleten stok gebruikt die in de grond gestoken wordt. Dit laatste is het geval in Stramproy (L 318). In Zonhoven (Q 1) gebruikt men een dikke eiken stok als kliever en in Diepenbeek (Q 71) heeft men daarvoor twee ijzers in een V-vorm. [N 40, 24; N 40, 27; N 40, 30; monogr.] II-12
blij blij: blĕi (Weert), bli-j (Weert) blij [SGV (1914)] || blij, verheugd III-1-4
blijven hangen, blijven plakken plakken: plekke (Weert) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: blieeve (Weert), blieve (Weert), trekken: trekke (Weert), wachten: wachte (Weert) blijven [ZND 25 (1937)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
blijvende ontkleuring van een oog verkleurd oog: verkluurtj aug (Weert) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: blijvende ontkleuring van de ogen door pokken? [N 93 (1983)] III-3-2
blik blik: bliǝk (Weert) Vertind dun plaatstaal, bladmetaal. [monogr.] II-11
blikaars uitslag: oetslaag (Weert), zweertjes: zwaerkes (Weert) Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)] III-1-2
bliksem, bliksemflits bliksem: bliksem (Weert), het bliksem (Weert), bliksemstraal: bliksumstraol (Weert), ’n bliksemstraol (Weert), weerlicht: wèrleechtj (Weert, ... ), wèèrleecht (Weert) bliksem [SGV (1914)] || bliksemen [ZND 21 (1936)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)] III-4-4
bliksemafleider bliksemafleider: bliksemaafleier (Weert) Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)] III-2-1