30191 |
tuinen |
tuinen:
tȳnǝ (L289p Weert)
|
Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i]
II-9
|
24258 |
tuinfluiter |
grijsje:
grieske (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
hoffluiter:
hôêffluiter (L289p Weert),
de opgegeven betekenis is: "heggemus, tuinfluiter"; ondergebracht bij tuinfluiter
hoeëffluiter (L289p Weert),
kersenpikker:
körsepikker (L289p Weert, ...
L289p Weert),
spaanse tiktikguut:
wrsch; cf. HB/HS 209 voor Weert: tekteguût: takkenguit??
spaansche tek-tek-guut (L289p Weert),
tekkeguut:
tèkkeguut (L289p Weert)
|
Hoe heet de tuinfluiter? [DC 06 (1938)] || tuinfluiter || tuinfluiter (16 donkerder dan grasmus [045]; niet zo talrijk; in bosstruiken; nest graag in braamstruiken; roep hard [tek]; zang is lang, vrij laag en brobbelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19738 |
tuingeranium |
geranium:
± Veldeke
granium (L289p Weert)
|
Tuingeranium (pelargonium zonale). Bladeren met enige ondiepe insnijdingen (gelobd) en gekartelde rand, in omtrek niervormig. Evenwijdig met de bladeren loopt midden op het blad een donkere band (zone). De bloemen zijn rood of anders van kleur, vele bloem [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zomerhuuske (L289p Weert)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kêr’revel (L289p Weert),
± WLD
kerrevel (L289p Weert)
|
kervel || Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
boͅu̯mkwekər (L289p Weert)
|
[RND 08]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
tuinmuur:
tȳnmūr (L289p Weert)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
18710 |
tuinwant |
leren want:
laire wante (L289p Weert)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19512 |
tuit |
tuit:
tuit (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
28810 |
tule |
tule:
tȳl (L289p Weert)
|
Doorzichtig garenweefsel met fijne mazen, met of zonder patroon. [N 62, 82; N 62, 81b; N 59, 201; Gi 1.IV, 57; MW; monogr.]
II-7
|