32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ūtspanǝ (L289p Weert)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstalling allerheiligste:
uutstalling allerheiligste (L289p Weert),
uitstelling:
oetstelling (L289p Weert)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23424 |
uitstallingstroon |
troon:
troeen (L289p Weert)
|
De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
oetstelle (L289p Weert),
verschuiven:
verschuuve (L289p Weert)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oetvlucht (L289p Weert)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29925 |
uitvoerder |
baas:
bās (L289p Weert),
uitvoerder:
ut˲vȳrdǝr (L289p Weert),
voorman:
vȳrman (L289p Weert),
voorwerker:
vȳrwęrǝkǝr (L289p Weert)
|
Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
krø̜jwę.rǝk (L289p Weert)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
17705 |
uitwerpselen |
bout:
bout (L289p Weert),
keutel:
kuutele (L289p Weert),
stront:
stroont (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
uitwerpselen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28560 |
uitwerpselen van de bij |
bijenstront:
bi.jǝstro.nt (L289p Weert)
|
Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b]
II-6
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pē̜rskȳǝtǝlǝ (L289p Weert),
pē̜rskøtǝlǝ (L289p Weert)
|
[A 9, 24b]
I-9
|