e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vangen vangen: vange (Weert, ... ), vangke (Weert) vangen [DC 02 (1932)], [ZND 25 (1937)] III-1-2
vanger bij krijgertje spelen hem (zijn): dae is um (Weert), vangerd: vangerd (Weert) De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)] III-3-2
vanghaak molenbek: myǝlǝbɛk (Weert), praamhaak: prāmhǭk (Weert), vanghaak: vanghaak (Weert) De van hout of ijzer vervaardigde haak waaraan de vangbalk in ruststand hangt. Zie ook afb. 51.8 en 53. [N O, 12o; A 42A, 82; monogr.] II-3
vangijzertje, vangklep aan duiventil drengel: trengels (Weert), dringer: dr[in}ger (Weert), dringers (Weert) Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)] || Hoe heet een van de daarbij scharnierende draden? [N 93 (1983)] III-3-2
vangketting vangketting: vaŋkęteŋ (Weert) De ketting aan de vangstok waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. [N O, 12q; A 42A, 85] II-3
vangplank praamband: prāmbant (Weert), vang: vaŋ (Weert) Houten of metalen band om het vangwiel waarmee de molen tot stilstand kan worden gebracht. De houten vangplank is doorgaans aan de binnenzijde voorzien van zaagsneden en aan de buitenkant versterkt met een of twee metalen strippen. Zie afb. 50.1 [N O, 12b] II-3
vangstok vangstok: vaŋstǫk (Weert) De stok die wordt gebruikt om de vangbalk op te lichten. Aan één uiteinde van de vangstok is het vangkoord vastgemaakt waarmee de vang bediend kan worden. Zie ook afb. 55. De functie van de vangstok is te vergelijken met die van de vangtrommel. Zie ook het lemma ɛvangtrommelɛ.' [N O, 12p; A 42A, 84] II-3
vangstukken vangstukken: vaŋstø̜kǝ (Weert) De vier tot zes losse stukken hout waaruit de blokvang is opgebouwd. De vangstukken zijn in het algemeen met metalen beslagstukken, de maanijzers, aan elkaar bevestigd. Zie ook afb. 52. [N O, 12c] II-3
vangtouw kneltouw: knęltǫw (Weert), praamtouw: prāmtǫw (Weert), vangtouw: vangtouw (Weert) Het touw aan de vangstok, waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. Zie ook afb. 51.9. [N O, 12q; N O, 12t; A 42A, 85; monogr.] II-3
vangtrommel trommel: trǫmǝl (Weert), vangtrommel: vaŋtrǫmǝl (Weert) Het rondsel, de windas of de katrol waarover de vangketting of het vangtouw loopt in molens zonder vangstok. Zie ook afb. 56. [N O, 12r; A 42A, 84 add.] II-3