34368 |
varkenston |
varkenston:
vɛrkǝston (L289p Weert)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
truǝx (L289p Weert),
trōx (L289p Weert),
trūx (L289p Weert),
varkenstrog:
vɛrǝkǝnstrōx (L289p Weert),
voerbak:
vōrbak (L289p Weert)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] || De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. Het lemma ''varkenstrog'' is behandeld in wld I.6 (2.4.3). Hier worden enkele aanvullende gegevens vermeld. [N 18, 31; monogr.]
I-12, I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L289p Weert)
|
reuzel [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
32411 |
varshaak |
varshaak:
varshǭk (L289p Weert)
|
Gereedschap dat dient om aan de binnenkant van de klomp de hak en de hakbodem glad te maken. Het snijdende gedeelte van de varshaak is enkele centimeters breed, is aan beide zijden aangescherpt en in een cirkel rondgebogen. Soms heeft het ook heeft de vorm van een van boven platgedrukt vraagteken. Het houten handvat van de haak is ongeveer 30 cm lang. Zie ook afb. 247. [N 97, 23; A 29a, 9; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
20594 |
vast |
vast:
vast (L289p Weert)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26476 |
vast werk |
vast werk:
vast węrǝk (L289p Weert)
|
Van vast werk is sprake wanneer het vierkante uiteinde van de kleine spil (bij windmolens) of het staakijzer (bij watermolens) in het vierkante rijngat zit opgesloten. In een dergelijke constructie draait de kleine spil mee met de loper. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16i; N O, 15d; Vds 134; Jan 124]
II-3
|
25385 |
vaste bloedmassa |
aderen:
ǭrǝ (L289p Weert)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
bandje:
bendje (L289p Weert, ...
L289p Weert),
boord:
boerd (L289p Weert),
kraag:
kraag (L289p Weert)
|
Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23579 |
vaste misgezangen |
vaste gezangen:
vaste gezange (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De vaste misgezangen [Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutel:
kø̄tǝl (L289p Weert),
keutelen:
kȳǝtǝlǝ (L289p Weert),
kø̄tǝlǝ (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
schaapskeutelen:
sxē̜pskø̄tǝlǝ (L289p Weert),
sxǭpskȳǝtǝlǝ (L289p Weert),
sxǭpskø̄tǝlǝ (L289p Weert),
schaapsmest:
šǭpsmɛst (L289p Weert),
stront:
strōnt (L289p Weert),
varkensstront:
vɛrkǝsstront (L289p Weert)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|