e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verwarmen, stoken stoken: stokə (Weert), stuəkə (Weert) stoken [DC 35 (1963)] III-2-1
verweerde kalk rotte kalk: rǫtǝ kalǝk (Weert), vergangen kalk: vǝrgaŋǝ kalǝk (Weert), verweerde kalk: vǝrwīrdjǝ kalǝk (Weert) Ongebluste kalk die langdurig aan vochtige lucht werd blootgesteld en daardoor met water en koolzuur is verzadigd. Verweerde kalk blust zeer moeilijk. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Kalk blussen'. [N 30, 29b; monogr.] II-9
verwelken slapen: slaope (Weert), verslakkeren: verslakkere (Weert), ± WLD  verslakkere (Weert) Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)] || verwelken || verwelkt zijn v planten III-4-3
verwelkt verslakkerd: ± WLD  verslakkerdj (Weert) Verwelkt, gezegd van bloemen (pens). [N 82 (1981)] III-4-3
verwend kindje bedorven wicht: bedorreve wecht (Weert) een bedorven, door en door verwend kind [babaard, babbe, kinnebaba] [N 87 (1981)] III-2-2
verwensen vervloeken: vervlooke (Weert), verwensen: verwi‧nse (Weert) iemand kwaad toewensen [wensen, verdijen, verwensen] [N 85 (1981)] III-3-1
verwoed kaarter kaartmoer: Sub kaarte.  kaartmoór (Weert) Fanatieke kaarter. III-3-2
verzegeld broed rijp broed: ri.p brōt (Weert) Gesloten broed. Het stadium van het broed waarbij de larf volgroeid is. De cel wordt door de werkbijen afgedekt met zegelwas. De larf kan zich gaan verpoppen. [N 63, 25b; N 63, 20a; N 63, 23d; N 63, 23a] II-6
verzegelde honing verzegelde honing: vǝrzēgǝldjǝ hu.neŋ (Weert) Honing uit een verzegelde raat. Ten aanzien van het woordtype rijpe honing merkt de informant uit L 333 op dat men, wanneer een raampje voor twee-derde verzegeld is, de honing rijp mag noemen. [N 63, 114a; N 63, 113a; monogr.] II-6
verzegelen verzegelen: vǝrzēgǝlǝ (Weert) Het sluiten van de cellen door de werkbijen met een dekseltje van was. Dit sluiten of verzegelen gaat onmiddellijk vooraf aan het poppestadium van de larven. [N 63, 23a; Ge 37, 71] II-6