e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlegelstok geerd: gɛ̄rt (Weert) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien femelen: feimele (Weert), flikflooien: flikflooje (Weert), Van Dale: flikflooien, 1. met baatzuchtige bedoelingen vleien, kruipen; -2. aanhalerig liefkozen.  flikfloeije (Weert), in de kont kruipen: inne ko‧nt knoeepe (Weert), met iemand op kallen: met eeme op kalle (Weert), stroop smeren: stroeep smieere (Weert) flikflooien [SGV (1914)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)] III-3-1
vleier kontenkruiper: kontekroeper (Weert), ko‧ntekroeeper (Weert) een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1
vleiwoord voor het varken kuus: kys (Weert), kuusje: kyskǝ (Weert), varkentje: vɛrkskǝ (Weert) [VC 14, 2c v] I-12
vlekziekte brand: branjtj (Weert), vlekziekte: vlɛkzekdjǝ (Weert) Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.] I-12
vleug vleug: vlø̄x (Weert) De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW] II-7
vleugel vleugel: vluugel (Weert, ... ), vluuëgel (Weert), vlȳgǝl (Weert), vlȳǝgǝl (Weert) Een u-vormig houten voorwerpje met haken op beide armen waar in het midden de spil doorloopt die er vast in is bevestigd en waarop de klos los ronddraait. De snaar loopt tweemaal om het drijfwiel en doet door middel van de kleinere snaarschijf die vast aan de klos zit en door middel van de grotere snaarschijf, de ø̄trendelø̄, die vastgeklemd zit aan de spil respectievelijk klos en vleugel draaien, waarbij de klos sneller draait dan de vleugel, omdat de snaarschijf aan de klos kleiner is dan de snaarschijf die we trendel noemen (WBD II.4, pag. 929). Zie afb. 52. [N 34, B13] || Hoe heet de vleugel van een duif? [N 93 (1983)] || vleugel || vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)] II-7, III-3-2, III-4-1
vleugels in de wanmolen vleugels: vlø̄gǝls (Weert) De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
vliegen van de mand schuin verlopen: sxyǝn vǝrlǭpǝ (Weert) Het van onder naar boven breder uitlopen van de mand. De uitloop zelf werd verloop genoemd in Ottersum (L 163: vǝrlōp) en Stramproy (L 318: vǝrlǫwp. [N 40, 64] II-12
vliegen, weven van een vlieg tirren: tirre (Weert), zoemen: WLD  zoeme (Weert) Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)] || ronddraaien ve vlieg III-4-2