33867 |
vocht afscheiden |
vemen:
vē̜mǝ (L289p Weert)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) zegels op de tepels:
zēgǝls dǝ tēpǝls (L289p Weert),
(ze) plakt:
plɛktj (L289p Weert)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
18217 |
vod |
klommel:
klómmel (L289p Weert),
lommel:
lómmel (L289p Weert),
vod:
vod (L289p Weert),
voddel:
fóddel (L289p Weert)
|
prul, vod || tod, vod || versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
22064 |
voederbak |
voederbak:
voorbak (L289p Weert)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de graanbak (waar de verschillend mengsels in worden bewaard)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22063 |
voederbeurt |
voederen, het -:
’t voore (L289p Weert)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een voederbeurt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
krǫtǝ (L289p Weert),
voerkroten:
vōrkrǫtǝ (L289p Weert)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeden:
vø̄i̯ǝ (L289p Weert),
vōi̯ǝ (L289p Weert),
voederen:
voore (L289p Weert)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.] || Hoe heet verder in Uw dialect: de duiven een voederbeurt geven? [N 93 (1983)]
I-11, III-3-2
|
22073 |
voedermengsel voor duiven die moeten presteren (thans) |
vliegvoeder:
vleegvoor (L289p Weert)
|
Hoe noemt men thans het fabrieksmatig bereide, speciale voedermengsel voor duiven die moeten presteren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22069 |
voedermengsel voor duiven die moeten presteren (vroeger) |
vliegmengeling:
vleegmingeling (L289p Weert)
|
Hoe noemde men vroeger, toen de duivenvoeders nog niet fabrieksmatig bereid werden, het speciale voedermengsel voor duiven die moesten presteren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22071 |
voedermengsel voor duiven in de kweekperiode (thans) |
vliegmengeling:
vleegmingeling (L289p Weert)
|
Hoe noemt men thans het fabrieksmatig bereide, speciale voedermengsel voor duiven in de kweekperiode [N 93 (1983)]
III-3-2
|