31833 |
voorloper |
voorloper:
vø̄rlø̜jpǝr (L289p Weert)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|
26059 |
voormolen |
voormolen:
vȳǝr[molen] (L289p Weert)
|
Het voorste gedeelte van de molen(kast), aan de kant van de ingang, waar zich het voorste koppel stenen bevindt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvoorweegɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 43f; A 42A, 94]
II-3
|
20409 |
voornaam |
voornaam:
vuur’naam (L289p Weert),
= naam, voornaam
vuuërnaam (L289p Weert)
|
voornaam
III-2-2
|
18889 |
voornemen |
opzet:
opzet (L289p Weert),
plan:
plan (L289p Weert),
voornemen:
vuurneme (L289p Weert)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19007 |
voornemens zijn |
voorhebben:
vuur hebbe (L289p Weert)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20191 |
voorouder(s) |
voorzaten:
vuurzaate (L289p Weert)
|
voorouders
III-2-2
|
17852 |
vooroverduikelen |
duikelen:
duikele (L289p Weert),
hè duikeldje (L289p Weert),
duiken:
duike (L289p Weert),
kopkeukelen:
kopkuikelen (L289p Weert),
tuimelen:
tumele (L289p Weert)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21855 |
voorraad |
stock (eng.):
stok (L289p Weert),
voorraad:
vuurroad (L289p Weert)
|
de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32643 |
voorschaar |
voorschaar:
vø̄r[schaar] (L289p Weert)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
veurscheete (L289p Weert),
vuurscheete (L289p Weert)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|