e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorzwerm brandzwerm: bra.ntzwɛrǝm (Weert), scheibij: sxęjbi.j (Weert), voorzwerm: vyǝrzwɛrm (Weert) De eerste zwerm, gewoonlijk in juni. Een deel van een bijenvolk verlaat met de oude koningin korf of kast. Wie met de zwerm meetrekt, schijnt niet meer naar de oude woning om te zien (De Roever, pag. 34). De zwerm laat een aparte zwermtoon horen. [N 63, 29b; JG 1b; N 63, 37e; A 9, 6] II-6
vorentrekker voordentrekker: vōrdǝntrękǝr (Weert) Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.] I-5
vork verket: vurkait (Weert), vərkeͅt (Weert) vork || vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)] III-2-1
vork van de wagen vork: vork (Weert) Het geheel van de twee schuin naar achter lopende balken die boven het asblok bevestigd zijn en waartussen aan de voorzijde de dissel is geplaatst. Deze balken maken deel uit van het voorstel van de langwagen. [N 17, 44b; N G, 70e; JG 1b; JG 1d] I-13
vormen vormen: vorme (Weert) Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)] III-3-3
vormsel vormsel: vormsel (Weert) Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)] III-3-3
vorst, het vriezen gevreur: gevreur (Weert), gevreūer (Weert), gevruur (Weert) vorst (vriezend weer) [SGV (1914)] || vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] III-4-4
vorsthout vorst: vø̜rst (Weert) De horizontale balk die door de nok van de kap van de standerdmolen loopt. Zie ook afb. 18. [N O, 44n] II-3
vorstpan vorstpan: vø̜rstpan (Weert  [(id)]  ), vǫrstpan (Weert) Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8] II-8
vos vos: vos (Weert, ... ) vos || vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)] III-4-2