33140 |
wannen met de wanmolen |
wannen:
[wannen] (L289p Weert)
|
Het werken met de wanmolen. Zie voor de fonetische documentatie van [wannen] het lemma ''wannen met de wan'' (6.3.1) en zie ook de toelichting bij dat lemma. [N 14, 39; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18268 |
want |
pijhaas:
Uitsl. mv. NO: pi-jje.
pi-jhaose (L289p Weert),
want:
wante (L289p Weert, ...
L289p Weert),
wânte (L289p Weert)
|
grote dikke wanten van schapenvacht of van grove wollen stof || wanten || wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28466 |
warbouw |
dwarswerk:
dwarswɛrǝk (L289p Weert)
|
Onregelmatige bouw van de raten. Men spreekt van warbouw als er van een evenwijdig verloop der raten geen sprake meer is. Door de invoer van de kunstraat zijn de raten strikt rechthoekig. Kunstraat heeft dan ook als functie warbouw te voorkomen. [N 63, 17c; N 63, 17a; N 63, 17d]
II-6
|
25204 |
warm weerx |
warm (weer):
werrem (L289p Weert),
(Verouderde naam: wrêm).
werm (L289p Weert)
|
warm [SGV (1914)] || warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
28464 |
warme bouw |
warme bouw:
wɛrǝmǝ bǫw (L289p Weert)
|
Manier van raten bouwen waarbij de raten met de brede kant naar het vlieggat gekeerd zijn of anders gezegd daarmee evenwijdig lopen. De ramen staan warm of koud ten opzichte van het vlieggat. De term warme bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17a]
II-6
|
28633 |
warmlopen |
bruisen:
brūzǝ (L289p Weert),
heetlopen:
hęjtlǫwpǝ (L289p Weert),
kapotlopen:
kǝpotlǫwpǝ (L289p Weert)
|
Bijensterfte als gevolg van koolzuurvergiftiging. Tijdens het transport zitten de bijen opgesloten in korf of kast. Deze opsluiting en het schokken tijdens het rijden worden door de bijen als onaangenaam ervaren. Hun energie kunnen ze dan opkroppen en deze energie wordt omgezet in warmte. Kan deze niet weg, dan stijgt de temperatuur in de woning boven de normale. Men zegt dan: "de bijen lopen warm". Hierdoor kunnen de raten hun sterkte verliezen en kan het gebeuren dat men bij aankomst gesmolten was, dode bijen, dood broed en vervuilde honing op de bodemplank vindt. De imker moet ervoor zorgen dat er tijdens het reizen genoeg verse lucht in korf of kast kan komen. [N 63, 106]
II-6
|
19717 |
was |
was:
was (L289p Weert),
wasch∂ (L289p Weert)
|
Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.] || wasch [SGV (1914)]
II-6, III-2-1
|
28673 |
was bleken |
bleken:
blęjkǝ (L289p Weert)
|
Gesmolten was kan nog donker van kleur zijn. Door de was enige malen over te smelten onder toevoeging van bepaalde chemicaliën als chloramine of waterstofperoxyde kan men de kleur doen bleken. Ook de zon kan het produkt meer doen bleken. Hiertoe wordt de vloeibare was uitgegoten op een waterbad met groot oppervlak zodat hij in een dunne laag stolt. De zon doet dan verder het blekende werk. [N 63, 131]
II-6
|
28672 |
was smelten |
was drijven:
was drī.vǝ (L289p Weert)
|
Het winnen van was door een jute zak met raten in heet water onder te dompelen. De was komt door de mazen van de zak boven op het water drijven. Deze methode was te smelten is een van de eenvoudigste. [N 63, 130a; monogr.]
II-6
|
19713 |
wasblok |
beukschraag:
bøksxrāx (L289p Weert),
wasblok:
was˂bloͅk (L289p Weert)
|
steun voor wastobbe || wasblok, houten steun op drie poten voor de wasketel
III-2-1
|