19645 |
wasvrouw |
wasvrouw:
wasvrouw (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Hoe noemt u de wasvrouw? (wasvrouw, wasses) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
25723 |
water opbrengen |
pompen:
pompen (L289p Weert)
|
Beslagwater in de beslagkuip brengen. [N 36, 35a; monogr.]
II-2
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblǭs (L289p Weert)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
da.mp (L289p Weert),
da⁄mp (L289p Weert),
stoom:
stoum (L289p Weert),
wasem:
wāsəm (L289p Weert)
|
damp [ZND 33 (1940)] || wasem, damp || Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18302 |
waterdichte laars |
lieslaars:
leeslaars (L289p Weert),
waterstevel:
watersteevel (L289p Weert)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30318 |
waterdorpel |
dorpel:
darǝpǝl (L289p Weert),
dɛrpǝl (L289p Weert),
raamdorpel:
rāmdø̜rpǝl (L289p Weert)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
24273 |
waterhoen |
modderkuiken:
modderkuûk (L289p Weert),
schuimeend:
schoêmaentj (L289p Weert),
schuimeendje:
schoemaentje (L289p Weert),
waterhennetje:
waaterhinneke (L289p Weert)
|
waterhoen || waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26223 |
waterhol |
waterhol:
waterhol (L289p Weert),
zwak deel:
zwāk dęjl (L289p Weert)
|
Uitholling in de molenas tussen askop en hals. Het waterhol dient om te beletten dat bij nat weer water langs de as naar binnen loopt. [N O, 10j]
II-3
|
20484 |
waterige kost |
schraal:
schraol (L289p Weert),
slobber:
slóbber (L289p Weert)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19967 |
waterketel |
brouwketel:
brǫwkiǝtǝl (L289p Weert)
|
De ketel waaruit het water voor het beslag wordt gehaald. Uit de woordtypen "warmwaterketel" (L 250, L 325, Q 95), "warmwaterbak" (L 362, P 120) en "warmwaterkuip" (Q 32) blijkt dat het beslagwater reeds op een bepaalde temperatuur is gebracht. In Q 99 is de waterketel van ijzer vervaardigd. [N 35, 27]
II-2
|