31298 |
welpoeder |
glaszand:
glas˲zant (L289p Weert)
|
Poeder dat men op de aaneen te wellen stukken metaal strooit om te voorkomen dat het metaal verbrandt. Zoals blijkt uit de antwoorden van de informanten, wordt als welpoeder onder meer borax (natriumdiboraat), soda, wit zand en fijngestampt glas gebruikt. Het welpoeder vormt een slak op het metaal en verhindert zo het verbranden van het metaal. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hōk (L289p Weert),
koppen:
de volgende opgaven zijn enkelvoud
kǫp (L289p Weert),
voordelshoeken:
vøę̄rǝlshø̄k (L289p Weert),
vø̄rǝlshø̄k (L289p Weert),
voordelskoppen:
vø̄rǝlskø̜p (L289p Weert)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
ouchsbrōāje (L289p Weert),
wenkbrauw:
winkbraje (L289p Weert),
winkbraoje (L289p Weert)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
22018 |
wennen aan een ander hok |
overwennen:
oeeverwinne (L289p Weert)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19071 |
wensen |
wensen:
wînse (L289p Weert)
|
wensen
III-1-4
|
32633 |
wentelploeg |
wendelploeg:
wɛ ̝ndǝl[ploeg] (L289p Weert)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
24071 |
wereldgeestelijke |
geestelijke:
geistelek (L289p Weert),
paap:
paape (L289p Weert),
priemerik?:
priemerik (L289p Weert)
|
Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (L289p Weert)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werrek (L289p Weert)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25569 |
werkbank |
snitselbank:
snitsǝlba.ŋk (L289p Weert),
werkbank:
wɛrǝk˱baŋk (L289p Weert)
|
De houten of metalen bank waarop de smid, loodgieter en koperslager het metaal kunnen bewerken. Vaak zijn er in het werkblad gaten aangebracht waarin tassen, staken etc. kunnen worden gestoken. De woordtypen schroefbank (L 290, 291, P 176b, Q 88) en vijsbank (P 47) duiden op een werkbank waarop een bankschroef is aangebracht. [N 33, 279; N 64, 30a; N 66, 11a] || In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.]
II-11, II-12
|