e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bolster van de okkernoot bast: bast (Weert) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7
bolster van een noot schaal: ± WLD  schaal (Weert) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3
bom, spon spon: spon (Weert) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bombazijn bombazijn: bǫmǝzin (Weert) Sterk weefsel, thans van katoen, of met linnen ketting en katoenen inslag, aan de achterzijde geruwd, veel gebruikt voor voering, werkmansondergoed enz., vaak verward met pilo (Van Dale, pag. 402). [N 62, 93b; N 62, 89c; MW; monogr.] II-7
bomen opbomen: ǫp˱bǫwmǝ (Weert) Het diepe gedeelte van de groeven, het bodemsel, scherpen. [N O, 34f] II-3
bomgat, spongat bom: bom (Weert), bomgat: bomgāt (Weert), spongat: spongāt (Weert), tonnengat: tǫnǝgāt (Weert) De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12
bomijs bol ijs: boal iees (Weert), bool (Weert) ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] || ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)] III-4-4
bonenkruid bonenkruid: boeënekroêt (Weert), bonenkruidje: boeënekruutje (Weert), ± WLD  boeenekruudje (Weert, ... ) bonenkruid || Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)] || toekruid gebruikt bij het eten van tuinbonen, bonenkruid I-7, III-2-3
bonkelaar van het staakijzer bonkelaar: bonkelaar (Weert), tandrad: tantrāt (Weert) Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55] II-3
bonnet bonnet (<oudfr.): bonnet (Weert) De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] III-3-3