24962 |
wiel, kolk |
wiel:
wiel (L289p Weert)
|
kolk of plas die na een dijkbreuk is ontstaan of is overgebleven na een overstroming [wiel, waal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31573 |
wielband |
reep:
re̜jp (L289p Weert)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
22412 |
wielerwedstrijd |
koers:
koers (L289p Weert),
rennen:
renne (L289p Weert)
|
Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24276 |
wielewaal |
gele wielewauw:
gaele wielewauw (L289p Weert),
gaele wielewâw (L289p Weert),
geile wielewouw (L289p Weert),
gêle wielewouw (L289p Weert),
gele wiewauw:
gele wiewouw (L289p Weert),
wielewauw:
wielewauw (L289p Weert, ...
L289p Weert),
wīējlewouw (L289p Weert)
|
Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] || wielewaal || wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29123 |
wielgaffel |
arm:
ɛrǝm (L289p Weert),
burrie:
(mv)
børis (L289p Weert)
|
De twee schuingeplaatste stijltjes die samen een soort vork vormen waartussen het drijfwiel van het spinnewiel loopt. Volgens de informant van K 353 is deze gaffel daar onbekend. [N 34, B7]
II-7
|
26673 |
wielsteunen |
slagers:
sliǝgǝrs (L289p Weert)
|
De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29]
II-3
|
32216 |
wielstoel |
peelblok:
pēlblǫk (L289p Weert)
|
Een blok, bank of driepoot, voorzien van een pin, waarop de gespaakte naaf van een velg wordt voorzien. Het geheel ligt daarbij horizontaal op de wielstoel. De velg van een karrenwiel bestaat uit een aantal segmenten. Die worden eerst op de spaken gelegd om te passen. Vervolgens worden de spaken op lengte afgezaagd. Dan worden met behulp van hamer en beitel of een speciaal werktuig, de pennendraaier, aan het uiteinde van de spaken pennen gestoken of gedraaid. Tot slot worden de velgsegmenten definitief aan elkaar en aan de spaken vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛvelgɛ en ɛvergaringenɛ in wld I.13, pag. 16-18.' [N G, 9]
II-12
|
23554 |
wierook |
wierook:
wierouk (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23556 |
wierookkorrels |
wierook:
wierouk (L289p Weert),
wierookkorreltjes:
wieroukkorrelkes (L289p Weert)
|
Wierookkorrels. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23555 |
wierookvat |
wierooksvat:
wierouksvaat (L289p Weert),
wierookvat:
wieroukvaat (L289p Weert)
|
Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|