e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wiel, kolk wiel: wiel (Weert) kolk of plas die na een dijkbreuk is ontstaan of is overgebleven na een overstroming [wiel, waal] [N 81 (1980)] III-4-4
wielband reep: re̜jp (Weert) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielerwedstrijd koers: koers (Weert), rennen: renne (Weert) Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)] III-3-2
wielewaal gele wielewauw: gaele wielewauw (Weert), gaele wielewâw (Weert), geile wielewouw (Weert), gêle wielewouw (Weert), gele wiewauw: gele wiewouw (Weert), wielewauw: wielewauw (Weert, ... ), wīējlewouw (Weert) Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] || wielewaal || wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)] III-4-1
wielgaffel arm: ɛrǝm (Weert), burrie: (mv)  børis (Weert) De twee schuingeplaatste stijltjes die samen een soort vork vormen waartussen het drijfwiel van het spinnewiel loopt. Volgens de informant van K 353 is deze gaffel daar onbekend. [N 34, B7] II-7
wielsteunen slagers: sliǝgǝrs (Weert) De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29] II-3
wielstoel peelblok: pēlblǫk (Weert) Een blok, bank of driepoot, voorzien van een pin, waarop de gespaakte naaf van een velg wordt voorzien. Het geheel ligt daarbij horizontaal op de wielstoel. De velg van een karrenwiel bestaat uit een aantal segmenten. Die worden eerst op de spaken gelegd om te passen. Vervolgens worden de spaken op lengte afgezaagd. Dan worden met behulp van hamer en beitel of een speciaal werktuig, de pennendraaier, aan het uiteinde van de spaken pennen gestoken of gedraaid. Tot slot worden de velgsegmenten definitief aan elkaar en aan de spaken vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛvelgɛ en ɛvergaringenɛ in wld I.13, pag. 16-18.' [N G, 9] II-12
wierook wierook: wierouk (Weert, ... ) Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookkorrels wierook: wierouk (Weert), wierookkorreltjes: wieroukkorrelkes (Weert) Wierookkorrels. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookvat wierooksvat: wierouksvaat (Weert), wierookvat: wieroukvaat (Weert) Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)] III-3-3