19306 |
wispelturig |
springerig:
springerig (L289p Weert)
|
steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
omzetten:
umzette (L289p Weert),
ruilen:
ruule (L289p Weert)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L289p Weert)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brē̜kǝ (L289p Weert)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
23582 |
wisselende misgezangen |
wisselende gezangen:
wisselende gezange (L289p Weert),
wisselendje gezange (L289p Weert)
|
De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25174 |
wisselvallig weer |
bijzig:
biezig (L289p Weert),
kwakkellucht:
kwoekkellocht (L289p Weert),
onzekere lucht:
onzieeker locht (L289p Weert),
regenlucht:
raengellocht (L289p Weert),
rengelig:
raengelig (L289p Weert),
t weer staat te luimen]:
loorechtig (L289p Weert),
loorechtig wèèr (L289p Weert),
onziéher wèèr (L289p Weert)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
32483 |
wissen blekken |
wissen schillen:
wesǝ sxɛlǝ (L289p Weert)
|
De grauwe wissen van de schors ontdoen. Dit werk gebeurt met een blekijzer of door middel van een blekmachine. Het blekken levert een witte wis op. Iemand die wissen van de schors ontdoet wordt in Meeswijk (L 424) stroper (strø̜jpǝr) genoemd. [N 40, 22; N 40, 26; monogr.]
II-12
|
32470 |
wissen kappen, snijden |
wissen kappen:
wesǝ kapǝ (L289p Weert),
wissen snijden:
wesǝ snęjǝ (L289p Weert)
|
De volgroeide wissen met behulp van het wissenmes afkappen of -snijden. [N 40, 8]
II-12
|
32479 |
wissen koken |
wissen buffen:
wesǝ bøfǝ (L289p Weert)
|
Ongepelde wissen koken zodat ze na het pellen een mooie bruine kleur hebben. Het koken bevordert ook dat de wis gemakkelijker ontschorst kan worden. [N 40, 21]
II-12
|
32476 |
wissen mijten |
de busselen opbermen:
dǝ bø̜sǝlǝ ǫp˱bɛrmǝ (L289p Weert),
opbergen:
ǫp˱bɛrǝgǝ (L289p Weert)
|
De schoven grauwe wissen tot een mijt opstapelen. [N 40, 16]
II-12
|