33720 |
wortels rooien |
uitrijten:
ytrītǝ (L289p Weert)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
hete pootjes:
mv.
heitepiekes (L289p Weert),
moortjes:
mueurkes (L289p Weert)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] || worteltje
I-7
|
25752 |
wortketel |
hopketel:
hopkiǝtǝl (L289p Weert)
|
De ketel waarin men het aftreksel van mout en water kookt met hop. Volgens de correspondent uit Q 99 was de ketel vervaardigd uit rood koper. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''koken''. [N 35, 30; monogr.]
II-2
|
20917 |
wrang |
sleeuw:
slie tang
slīē (L289p Weert),
wrang:
wrang (L289p Weert)
|
wrang [DC 26 (1954)] || Wrang is een besmettelijke uierontsteking van droogstaande weidedieren. De ziekte treedt op in de zomermaanden, meestal bij meer dieren tegelijk in een weide. Eén of meer uierkwartieren veretteren. Het zieke kwartier zwelt, voelt hard en warm aan en is zeer pijnlijk. Het uiervocht is dun en vloeibaar van een gele of grauwe kleur, meestal echter dik en bruinachtig. De oorzaak is de gewone etterbacterie. Niet altijd worden wrang en mastitis scherp van elkaar onderscheiden. [N 52, 6a; A 48A, 11a; monogr]
I-11, III-2-3
|
18117 |
wrat |
wrat:
vrat (L289p Weert)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
vrei:
vri-j (L289p Weert),
vrìj (L289p Weert),
wreef:
vreef (L289p Weert),
vrief (L289p Weert)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] || wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
niezerig:
nieeserig (L289p Weert),
niezig:
nieesig (L289p Weert)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieeve (L289p Weert),
vrīēve (L289p Weert)
|
wrijven [ZND 25 (1937)] || Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vri.nge (L289p Weert),
vringe (L289p Weert)
|
wringen [ZND 25 (1937)] || Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
dabben:
dabbe (L289p Weert),
wroeten:
vreute (L289p Weert, ...
L289p Weert),
vrø̄tǝ (L289p Weert)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)]
I-12, III-1-2
|