31277 |
zethamer |
drijfhamer:
drī.fhāmǝr (L289p Weert),
drijfijzer:
drī.f˱īzdǝr (L289p Weert)
|
Hamer met vierkante kop die de smid gebruikt bij het haaks ombuigen of "scherp innemen" van kanten of uitstekende delen van een smeedstuk. Zie ook afb. 37a-b en het volgende lemma. Volgens de respondent uit L 299 werd de zethamer gebruikt bij het smeden van de ploegkam (plōxkamp) aan de oude Brabantse ploeg. [N 33, 78-79; N 33, 82]
II-11
|
17826 |
zetten |
zetten:
zètte (L289p Weert)
|
zetten [SGV (1914)]
III-1-2
|
34311 |
zeug met biggen |
zoog:
zōx (L289p Weert)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
baggenstal:
baqǝstal (L289p Weert)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
19154 |
zeuren, zaniken |
zeiken:
zeîke (L289p Weert),
zeveren:
zeîvere (L289p Weert)
|
zeuren || zeuren, zaniken
III-1-4
|
19718 |
zeven |
zeven:
zieve (L289p Weert),
zijen:
zi‧je (L289p Weert)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zēvǝ (L289p Weert),
zīǝ.vǝ (L289p Weert)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
26622 |
zeven, builen |
builen:
by.lǝ (L289p Weert),
zeven:
zēvǝ (L289p Weert)
|
Het meel zeven. In P 222 maakt men een onderscheid tussen teemsen en boulteren. De eerste term gebruikt men voor het zeven van meel met de hand door middel van een zeef. Wanneer deze bewerking machinaal door de molenaar wordt uitgevoerd, spreekt men van ɛboulterenɛ. Zie ook het lemma ɛuitzeven van de zemelenɛ in wld II.1, pag. 85.' [N O, 38a; Vds 241; Jan 239; Coe 215; Grof 244; monogr.; N 18, 136; N 18, 136 add.; JG 1b]
II-3
|
24810 |
zevenblad |
reuts:
-
reutse (L289p Weert),
reutse:
rø̄tsǝ (L289p Weert),
wildmere:
-
wildtj mae:re (L289p Weert),
zevenblad:
ziǝvǝblāt (L289p Weert),
-
zieëveblaad (L289p Weert)
|
Aegopodium podagraria L. Zeer algemeen voorkomend lastig onkruid op beschaduwde plaatsen en op vochtige of bemeste grond met voortwoekerende wortelstokken. De onderste bladeren aan de kantig gegroefde stengel zijn veervormig samengesteld met 3 drietallen of 7 blaadjes, de hogere bladeren zijn drietallig. De schermvormige kroon is wit. De plant bloei van juni tot september. De hoogte varieert van 60 tot 90 cm. [A 17, 11; monogr.] || zevenblad [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
26441 |
zeventiendersteen |
zeventiender steen:
[zeventiender] stęjn (L289p Weert)
|
Molensteen met een omtrek van zeventien voet of een diameter van ongeveer 1,5 m. [N O, 17a; N O 17f]
II-3
|